Scene 3
(Mondjeklep en Woordjeveel - twee intellectuele dames - hebben net hun yogales gedaan en rollen hun yogamatjes op. Dat is het moment waarop ze met elkaar praten.)
Mondjeklep: Ik snap wel dat vrouwen op Trump vallen. Ik val zelf ook op hem. Ik vind hem aantrekkelijk, mooi, intelligent, ik vind ook wel dat hij humor heeft. En hij is rijk en heeft macht. Waarom zou ik niet op hem vallen?
Woordjeveel: Ik vind eigenlijk niet dat dat hoort, Mondjeklep…
Mondjeklep: Waarom hoort dat niet? Wij houden ons toch niet aan conventies? Wij zijn toch vrije mensen? Wij laten ons toch niets zeggen? Dus mag ik alsjeblieft op Trump vallen? Als ik zie waar jij op valt…
Woordjeveel: Maar hij heeft zulke rare politieke ideeën…
Mondjeklep: Mag ik je erop wijzen dat wij op een gracht wonen waar mensen ook vreemde politieke ideeën hebben? Wat kramen je buren niet allemaal uit?
Woordjeveel: Sorry hoor, Mondjeklep, maar wij hebben echt de goede ideeën. Wij zijn begaan met de mensen die het minder hebben dan wij. Voor hen willen we meer geld. We zijn voor meer en beter onderwijs. We zijn tegen discriminatie. Noem eens een slecht idee van ons?
Mondjeklep: Ken je mensen die het minder hebben dan jij?
Woordjeveel: Ja, onze werkster… hulp in de huishouding bedoel ik… dus interieurverzorgster…
Mondjeklep: Denk je niet dat als je haar vraagt wat haar ideeën zijn, dat ze ook niet zegt: Ik wil graag meer geld, ik wil graag beter onderwijs voor mijn kinderen en ik ben ook tegen discriminatie. Ik denk dat je geen politicus kunt vinden die het tegengestelde zegt. Zal ik je eens wat zeggen: ik denk dat jou interieurdinges beter met geld kan omgaan dan PvdA/Groenlinks/SP/PVV samen. Zij weet hoe te bezuinigen met het karige loontje dat je haar per uur geeft. Uit welk land komt ze ook alweer?
Woordjeveel: Maar Wilders… Zoals hij over asielzoekers spreekt…
Mondjeklep: Je bedoelt die man die wil dat de mensen die het minder hebben het beter krijgen? Die beter onderwijs wil? Die tegen discriminatie is? Die kortom hetzelfde denkt zoals jij…
Woordjeveel: Maar hij is zo nazi. Ik zeg niet dat hij nazi is, maar hij is gewoon te nazi. Het is toch erg wat hij over asielzoekers zegt… Daar geef je geen antwoord op.
Mondjeklep: Ik weet dat hij democratisch gekozen is, een grote aanhang heeft, en dat de meeste politieke partijen een deel van zijn standpunten over asielzoekers ondertussen onderschrijven.
Woordjeveel: Politiek… Ik weet het niet… O, het is al laat, ik moet opschieten, ik ga demonstreren op de A2…
Scene 4
(Aernout van Sinkhoul tot Cwijlenbraet (“Zeg maar Aernout”) en Louis Zaetverdeler (“Gewoon Louis hoor”) zijn twee diplomaten bij Buitenlandse Zaken. Ze zitten in Hotel Des Indes in Den Haag samen te dineren. )
Aernout: Optimisme is heel slecht als adviseur, beste Louis. In ons vak kom je dan altijd bedrogen uit.
Louis: Dat klopt, beste Aernout. In ons vak moet je pessimisme glimlachend tegemoet treden.
Aernout: Je hebt volkomen gelijk, beste Louis. In ons vak krijgt de pessimist altijd gelijk, de optimist is zijn opdrachtgever.
Louis: Een diplomaat verzwijgt in woorden die niemand begrijpt wat hij niet moet zeggen, maar toch doet.
Aernout: Zo is het precies. Een diplomaat zegt eigenlijk alles met nietszeggende woorden en zinnen waarvan alleen de strenge toon belangrijk is. Diplomatieke taal is de enige taal die meer muziek is dan taal.
Louis: De toon waarop je iets zegt is het contrapunt van wat je bedoelt.
Aernout: Precies, heel goed, ik weet nauwgezet niet wat je zegt te bedoelen.
Louis: Ik ben blij dat we in ieder geval in gesprek zijn met elkaar waardoor een opening geboden kan worden die als platform kan dienen voor het verdere verloop van ons gesprek.
Aernout: Zoals ik het aanvoel denk ik dat we beiden tot een overeenstemming kunnen komen wanneer we onze eigen standpunten verloochenen noch onderschrijven.
Louis: Er zijn zeker tekenen die mij tevreden stemmen.
Scene 5.
(De dichter Sonnetino trekt zich het leed van de wereld aan als hij van zijn vrienden niets te drinken krijgt en dat is meestal het geval want hij is niet te harden en heeft dus geen vrienden. Men neemt hem kwalijk dat hij schreeuwt en niet praat. Men meent dat hij geen poëtische persoonlijkheid bezit. Hij dicht in het café en als hij klaar is, staat hij op en roept: “Dames en heren, mag ik even uw aandacht?’’ En zonder een antwoord af te wachten, leest hij dan zijn verse poëzie voor, en is vervolgens verbaasd dat niemand hem een drankje wil geven.)
Sonnetino (tegen de mensen in het café) : Luister, godverdomme naar mijn nieuwe vers. U moet hier naar luisteren, godverdomme!
Bloed en botten
Soms eet wie vrede wil botten met bloed;
En vliegt de havik als een witte duif.
Wie weet precies hoe of je denken moet?
Voor wie is dood een smakelijke kluif?
Waar onrechtvaardigheid begraven wordt,
Vindt men haar elders aan de oppervlakte.
En waar het leven bloedig wordt verkort,
Blijkt vrede een onwenselijke zwakte.
Slaat oorlogstaal de wapens uit de handen?
En is het goed te dreigen voor de vrede?
Ik lieg, verklaar ik hierbij onder ede,
Dat waarheid slechts bestaat uit misverstanden.
Omdat ik het steeds vaker zeker weet,
Drink ik graag bloed wanneer ik botten eet.
(Sonnetino buigt, de mensen joelen, een enkele juffrouw is toch aangedaan, en de kroegbaas geeft hem een drankje en zegt:)
Kroegbaas: Je krijgt één drankje en daarna ga je weg!
(Toch laat de kroegbaas hem zitten.)
XXX
KARL KRAUS
We weten het: Poetin liegt, Rutte liegt, Trump liegt, de journalist liegt, en wie niet liegt loog. Liegen lijkt een eerste levensbehoefte, want zonder de leugen is leven onmogelijk. De waarheid wordt domweg ontkend, constant verdacht gemaakt, onder het tapijt geschoven.
Er is één roman waarin dat allemaal staat.
Of een roman… het is eigenlijk geen roman, het is een toneelstuk.
Of een toneelstuk… het is eigenlijk geen toneelstuk, het is namelijk onmogelijk om te spelen, ofschoon het uiterst speelbaar is. Het zou meer dan tien avonden kosten om het voor het voetlicht te brengen. Het bevat meer dan vijfhonderd personages, en elke bladzij heeft wel een nieuwe scenewisseling: loopgraven, kroegen, onderzeeboten… Omdat men niet wist hoe men het gigantische boek moest typeren, noemende men het maar ‘een toneelroman.’
Het heet De Laatste Dagen Der Mensheid. Auteur is: Karl Kraus (1874 - 1936). Hij schreef het tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het is zonder meer één van de krankzinnigste boeken die ik bezit, zelfs (en juist) in de vertaling uit 2008 van meestervertalers Erik Bindervoet en Robbert Jan Henkes.
‘’Hoe zou je De Laatste Dagen Der Mensheid omschrijven?’’ vroeg eens een journalist aan theatermaker Vincent van de Berg:‘’Het is alles; satire, documentaire, tragedie, klucht, pamflet, operette, collage, poppenkast … en het is allemaal waar ook… het is beeldend, allegorie, moraliteit, het is profetisch…’’
Klopt, klopt. Kraus wilde een allesomvattend werk schrijven als de oorlog, en waarin zijn thema’s, gevat in een aantal essays, bij elkaar kwamen: ‘Die demolierte Literatur (1897), Sittlichkeit und Kriminalität (1908) en ‘Literatur und Luge.’
Je leest een Apocalyps door het verval van het woord.
Het Wenen, waar Kraus woonde, was zo rond 1900 het zogenaamde culturele centrum van de wereld. Het werd wel de geboorteplaats van de nieuwe wereld genoemd. Hitler en Wittgenstein zaten daar bij elkaar op school. Lenin en Trotzky bezochten met tal van anderen (waaronder Freud, Alfred Adler, Adolf Loos, Mahler, en schrijver Peter Altenberg) café Central aan de Herrengasse 14. Kraus doorzag dat Wenen.
Hij hekelde alles. Hij was de enige schrijver en uitgever van zijn blaadje Die Fackel dat niet in de boekhandel verscheen (er was censuur) maar wel in alle Weense koffiehuizen. Iedereen die er toe deed, las Kraus. In Die Fackel - en dus ook in De Laatste Dagen Der Mensheid dat daar in afleveringen verscheen, kreeg vooral de taal uit die tijd ervan langs. Hij pakte iedereen aan: de corrupte pers, de beurzen, de banken, de kartels. Kraus was Joods (die zich katholiek heeft laten dopen) maar zag heel goed dat de Joodse pers ronduit antisemitisch werd bejegend, maar hij kon ook afgrijselijke antisemitische theoriën aanhangen. In 1901 en 1902, bewondert hij bijvoorbeeld de antisemiet Houston Stewart Chamberlain, die in 1899 Les Fondements du xix siècle publiceerde, een modderbad van de raciale theorieën van Gobineau en Wagner.' Klaus haatte domweg alles vanwege zijn fijn afgestemde oren en ogen voor hypocrisie.
Als je hem leest snap je dat Wittgenstein door hem werd beïnvloed. Kraus beheerst het taalspel als geen ander. Opvattingen, rake standpunten, je vindt ze allemaal in De Laatste Dagen Der Mensheid. Als je moe wordt van een dialoog, vind je een gedicht, word je daarvan moe, dan wordt er gestrooid met aforismen. Hij bedreef satire omdat hij het nieuws al satirisch vond; men deed de waarheid geweld aan. Kraus schreef dan ook: ‘’ Het aforisme is nooit waarheidsgetrouw. Het is of de halve waarheid of het is anderhalve waarheid.’’
Het aforisme was zijn wapen. Door gevat tegenstrijdig te zijn kon hij de paradoxen in de maatschappij aanpakken.
De voormalig Groene-hoofdredacteur Martin van Amerongen (1941 - 2002) schonk mij De Laatste Dagen Der Mensheid met de mededeling: ‘’Lees dit, en je denkt en schrijft anders want hierna weet je meer dan je lief is.’’ Ik kon destijds het Duits van Kraus nauwelijks lezen. Maar toen ik het boek in Nederlandse vertaling had gelezen, moest ik hem alsnog gelijk geven. (In 1988 was er trouwens een eerdere uitgave verschenen. Een korte bewerking van Maarten Vonder waar ik lange tijd tegen geleund heb.)
In 1933 bezet het Duitse Leger om 5.30 h de grensovergang bij Lindau. Kraus begreep dat al zijn goede inspanningen ten spijt hij niets had bereikt. Hij probeert het, maar het gaat niet. Dan schrijft hij in de laatste Fackel: ‘’Mir fällt zu Hitler nichts ein.’’
Hij is monddood en sterft drie jaar later. Goddank is er nog zijn Laatste Dagen …
XXX
Blijf slordig!
Wow, Theodor, wat kun je prachtig schrijven. En je zet me altijd weer aan het denken.