25.
De zuster kwam binnen en zei: ‘’U mag nog niet naar huis. U heeft nog koorts. De ontsteking is nog niet genezen en we gaan over op andere penicilline. Deze slaat niet zo goed aan.’’ De zuster veranderde weer het infuus.
‘’Ik voel me helemaal niet koortsig,’’ zei Amadeo.
De zuster lachte en ze verliet Amadeo.
Op dat moment kwam Mario binnen.
‘’Ik speel een inspecteur van politie.’’
‘’Waarom?’’
‘’Dat is mijn rol.’’
‘’Voor de film bedoel je?’’
‘’Ja, daarom zie ik er ook zo uit.’’
‘’Ik zie geen verschil met vorige keer.’’
‘’Andere kleren.’’
‘’Nee, andere persoonlijkheid toch?’’
‘’Ja, andere kleren en een andere persoonlijkheid.’’
‘’Wat voor inspecteur ben je?’’
‘’De moordenares wordt op mij verliefd.’’
‘’Terwijl je deze kleren draagt?’’
‘’En ik zeg dingen tegen haar als: Ik zie onschuld in je ogen… Verraderlijke onschuld…’’ En dan zegt zij: ‘’En in jouw ogen zie ik mijn ogen.’’
De jongens vonden het fijn elkaar weer te zien. De tijd weet nooit goed raad met oude vriendschappen en laat de vriendschap daarom meestal in tact.
‘’De vingers die ik niet meer heb, zijn jouw vingers,’’ zei Amadeo, ‘’ik voel mijn middelvingers die ik niet meer bezit, ik voel daar pijn aan. Ik ben gestraft voor jouw daden…’’
‘’Was het Buscemi?’’
‘’Ja, hij denkt dat ik het met zijn dochter heb gedaan.’’
‘’En?’’
‘’Nee, nooit. Natuurlijk niet.’’
‘’Waarom natuurlijk niet?’’
‘’Weet ik eigenlijk niet.’’ Ook tegenover zijn goede vriend verzweeg hij zijn affaire met de veel te jonge Miranda.
‘’Ik weet zeker,’’ zei Amadeo, ‘’ dat je geen weerstand aan Lydia hebt kunnen bieden.’’
‘’Ze drong zich aan me op.’’
Amadeo schudde langzaam zijn hoofd.
‘’Ga weg… Verdwijn uit dit gebied… Ga naar Rome. Vraag protectie,’’ zei hij, ‘’ Buscemi komt er achter en zal zorgen dat je nooit meer kunt acteren. Hij snijdt je neus er af, hij verminkt je gezicht en met een scheermes haalt hij je lippen van je hoofd.’’
‘’Ik zit nu in een film met soortgelijke clausen.’’
‘’Ik meen het, Mario.’’
‘’Ik heb nog drie opname-dagen. Daarna verdwijn ik.’’
Amadeo keek naar de slangen van zijn infuus.
‘’Er is nog meer nieuws,’’ zei hij.
‘’Hebben ze je ballen op sterk water gezet?’’ vroeg Mario die nu echt onrustig werd.
‘’Nee, serieus…’’
Amadeo probeerde met zijn ogen en gezicht zo ernstig mogelijk te kijken en zei: ‘’Ken je dit lied nog?’’ En hij zong: ‘’Prego, prego/Anywhere you may go/Make each day be a day full of fun/ If there's a game or a girl to be won/ Do it with a bing bang bong/ A bing bang bong/A bing bang bong.’’
‘’Ja, een mooi lied,’’ zei Mario die nu verbleekte.
‘’Ik hoorde dat lied eergisteren,’’ zei hij.
Mario keek schichtig om zich heen. Hij wist wat dat betekende. ‘Bing bang bong,’ was een lied dat gezongen werd door Sophia Loren. De jongens zongen vroeger ‘Bing, bang, bong’ om aan te geven dat Sophia, de mooie Sophia, op wie iedereen in Tuoro verliefd was, arriveerde.
Op dat moment kwam de zuster weer binnen met een andere zuster.
Ze brachten pillen rond en Amadeo moest er twee slikken. Amadeo en Mario durfden nu niet openlijk met elkaar van gedachten te wisselen. Mario begreep dat ondanks de vrome levensinstelling van de zusters er onder hen enkelen bevonden die in dienst waren van de maffia, meestal zonder dat ze het zelf wisten. Het laten vallen van de naam van Buscemi was al gevaarlijk, maar dat kon Amadeo niets schelen en Mario begreep dat. Maar dat de naam van Sophia nu in codetaal werd genoemd, duidde inderdaad op gevaar. Sophia, zo wist Mario misschien zelfs beter dan Amadeo, was door wijlen haar man nauw gelieerd aan de misdadigers-bende.
De zusters vertrokken en Mario pakte het gesprek weer op.
‘’Dat was een mooi lied dat je gisteren hoorde… Bing bang bong…’’
‘’Verder niets,’’ zei Amadeo, ‘’ik dacht: je wilt er vast aan herinnerd worden.’’
‘’Aan alles van onze jeugd wil ik herinnerd worden,’’ zei Mario, ‘’alleen heb ik nog niet het idee dat onze jeugd is afgelopen al zijn we mannen van middelbare leeftijd.’’
‘’Je bent jong tot je dood bent,’’ zei Amadeo, en toen zei hij: ‘’Herinner jij je het gedicht nog van Albinoni?’’
‘’Ja… ongeveer, hoe ging het ook alweer?’’
Amadeo ging even recht op zitten en verzon ter plekke:
‘’Zij die uit niets kwam,
zij die naar het niets was gegaan,
zij die het leven kende
en de dood,
Zij keerde terug.
Als in een vlucht.
En verbergt nu
haar schoonheid
in het onbekende….’’
‘’Prachtig,’’ zei Mario, ‘’en dan het vervolg vond ik mooi:
Wat komt zij hier doen?
haar schoonheid zoeken?
Ons weer pesten met gevaar
Wat hebben wij misdaan
dat wij met al die liefde
weer worden gestraft?’’
‘’Ja,’’ zei Amadeo, ik ken het ook nog:
Geen mens die haar schuilplaats kent
Alleen zij had er een nodig
Is zij een oude heks
Nee, is zij de dood?
Geen idee.
Nog poëzie?
Absoluut.’’
‘’Ja, prachtig,’’ zei Mario, ‘’hij is altijd zo rijk van taal.’’ Ondertussen gingen zijn ogen langs de muren om te zien of ze werden afgeluisterd.
Mario begreep dat hij zich uit de voeten moest maken. Dat hij inderdaad ergens bescherming moest zoeken. Tenslotte wist hij wie de man van Sophia had vermoord. Dat wist zelfs Amadeo niet. Maar Amadeo kon vermoeden dat Mario het wist.
‘’Lieve vriend. Ik ga weer naar de set. We hebben een nightshoot. Ik vind weer een nieuw lijk.’’
‘’Ga je de zaak oplossen?’’
‘’Niet nadat er nog meer slachtoffers zijn gemaakt.’’
‘’En de dader?’’
‘’De dader is degeen die je het minst verdacht. Hij blijkt een gek te zijn.’’
De vrienden raakten elkaar aan en keken elkaar zelfs langdurig in de ogen.
26.
Amadeo mocht na drie dagen naar huis.
Hij miste niet alleen zijn twee middelvingers, maar hij had ook een zware hersenschudding en zijn schouder had uit de kom gelegen en hij had twee ribben gebroken. Als hij opstond, had hij het gevoel dat hij een te zware kast droeg en als hij probeerde te lopen, deed alles hem pijn.
Had hij zijn straf nu gehad?
Natuurlijk zou hij Lydia geen les meer kunnen geven. Hij zou dat moeten opnemen met Leo Toscanini, de rector. Die zou het begrijpen.
‘’Het lopen gaat best goed,’’ zei Paolo die hem met de tractor was komen halen.
‘’Het doet wel erge pijn,’’ zei Amadeo.
‘’Maar je bent genezen zei de dokter.’’
‘’Ik was eigenlijk niet ziek.’’
‘’Je had koorts toch?’’
Amadeo hield van de simpele redeneringen van Paolo. Daarom was hij zo’n goede boer. Misschien was destijds Paolo wel het meest verliefd op Sophia. Maar hij wist dat hij haar nooit zou kunnen krijgen. Eigenlijk wisten Mario en Amadeo dat ook. Maar zij hadden wel met Sophia de liefde bedreven. Toen Sophia naar Rome vertrok was Paolo er het beroerdst aan toe, Amadeo en Mario en nog wat andere mannen werden enige tijd dronken, versierden in de vakantietijd alles wat maar vrouw was en zo werd Sophia snel een herinnering die weer tot leven kwam toen haar man in Rome werd vermoord en haar foto in de kranten verscheen.
‘’Is er al iets bekend van dat vermoorde meisje?’’ vroeg Amadeo.
‘’Nee, niets… Maar het dorp is er onrustig over. ‘’
‘’Is het niet gewoon een hoer?’’
‘’Nee,’’ zei Paolo gedecideerd.
‘’Hoe weet je dat?’’
‘’Omdat ik weet wie het meisje is.’’
Amadeo schrok - en hij wist niet waarom. Hij voelde zich duizelig worden en kon ook dat niet verklaren.
‘’Wie is het dan?’’
‘’Dat kan ik onmogelijk zeggen.’’
‘’Waarom niet? Wij zijn vrienden.’’
‘’Omdat we vrienden zijn kan het niet,’’ zei Paolo.
‘’Moet je niet met je informatie naar de politie?’’
‘’Absoluut niet. Eens wordt het je duidelijk. Ik had dit eigenlijk al helemaal niet mogen zeggen.’’
‘’Waar gaat het om, Paolo? ’’
‘’Je moet niets meer vragen.’’
‘’Maar als de politie weer komt, dan ben ik bang dat ik je naam noem.’’
‘’Het is zwijgen of doden op je geweten hebben. En ik sluit niet uit, Amadeo, dat als jij mijn naam noemt, dat jij ook vermoord zult worden.’’
‘’Ik zal zwijgen.’’
‘’Uiteraard.’’
Het ‘uiteraard’ uit de mond van Paolo klonk Amadeo vreemd in de oren.
Brief
Ik schrijf geen korte inhoud van het voorafgaande meer. Wie tot hier is gevorderd, heeft dat niet nodig. Anderen kunnen het teruglezen. Er zijn momenten dat ik het wil opgeven, maar dat doe ik niet. Zo wilde ik gisteren hier in Italië de debatten in Nederland volgen, maar dan kon ik mijn computer niet gebruikebn. Althans, ik weet niet hoe. En de debatten per telefoon volgen lukte me ook niet, want leidt toch af. In deze aflvering (zie hierboven) communiceren Mario en Amadeo op een bepaalde manier. Via een lied en via geïmproviseerde gedichten. Dat deze de partizanen hier, hoorde ik uit goede bron. Als er gevaar dreigde, zongen ze een bepaald lied en om mededelingen te doen die anderen niet mochten horen, improviseerden ze gedichten. Dat vond ik aardig om te gebruiken. Mijn vader deed het precies zo in krijgsgevangenschap: hij citeerde niet bestaande bijbel-teksten om zaken te vertellen die anderen niets aangingen en de Japanners niet mochten horen. “De Heer zegt in Johannes: lees de aren op de velden en breng mede de boodschappen die de Engelen u influisteren.’’ Dat betekende zoiets als: We verzamelen ons op het veld en we kunnen daar extra rijst krijgen. Verder vroeg iemand: “Bedrijft u nu ironie?’’ Mijn antwoord is: nee. Ik vind het domweg leuk om zo’n soort boek te schrijven in mijn vakantie. Een beetje spelen met de personages, wat fantaseren over een verhaal, hier en daar een schets van een sfeer. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in de techniek van een thriller. En ik heb een stuk of tien Agatha Christies gelezen en toen dacht ik: nou, heb ik ongeveer wel door hoe ze het doet. En sinds die tijd, wil ik het ook een keer gedaan hebben. Maar ik wil het ook anders. Ik heb welbewust niet een echte hoofdpersoon met wie je je kan identificeren. Ik heb geen ‘inspecteur’ je in elke scène tegenkomt. Ik wil afzonderlijke puzzelstukjes maken die later in elkaar passen. En ik wil dat als u het leest, er een film in uw hoofd afspeelt. Morgen meer.
Column van Koos:
" De tijd weet nooit goed raad met oude vriendschappen en laat de vriendschap daarom meestal in tact." Dat vind ik mooi.
Iedere dag weer nieuwsgierig naar het vervolg!