Hoi F.
Wat vervelend dat je ziek bent.
Wist je dat mijn woorden een geneeskrachtige werking hebben? Ik hoor dat van iedereen. Daarom stuur ik je mijn boek De huilende gorilla. Een roman in korte verhalen en elk verhaal is een roman. (“Dat is heel knap van u, mijnheer Holman.’’ “Ja, dat vind ik zelf ook wel, als ik het bescheiden mag zeggen.’’) Lees het, en al tijdens het lezen voel je je beter worden, want zo slecht als de drommels het in mijn boeken hebben, heb jij het niet.
Ikzelf ben eigenlijk ook ziek, al kan je het niet aan me zien. Elke dag komt Zuster Dood even langs van de Buurthulp hierzo, en die geeft me dan een injectie voor meer pijn. “Vandaag krijgt u behalve migraine ook last van uw heup.” “O, dank u wel zuster.’’ “En als het goed is, is uw bloeddruk nog steeds flink te hoog, klopt dat?’’ “Ja, zuster.’’ “Mooi zo. Nou, dan ga ik maar weer en kom ik morgen even langs voor pijn in de maag en uw macula want u ziet nog en dat is niet de bedoeling.’’
Maar ik wil niet zielig doen. Met pijn leer je doodgaan. Het leven is een stinkende wond.
Je vraagt je misschien af: waarom schrijft die ontzettend aantrekkelijke leuke knul niets over de verkiezingen? De reden is eenvoudig: ik heb elke analyse al voorbij zien komen.
“Maar ik wil weten, waarom verloor PvdA/GroenLinks, mijnheer Holman?’’ Mijnheer Holman: “Omdat als Frans Timmerman spreekt, alle kinderen beginnen te huilen en dat willen ouders niet graag. Verder werkt hij samen in een partij met smerige antisemieten en daar is hij mee besmet geraakt. En ook had die PvdA nooit, nooit, nooit, samen moeten gaan met GroenLinks. GroenLinksers zijn geen sociaaldemocraten maar socialisten. Ik zal hierover binnenkort mijn politieke visie nog eens geven. Nu geen zin in.’’
Als je het niet erg vindt hou ik het vandaag kort. Omdat jij het bent voeg ik nog een verhaaltje bij waar je van opknapt. Mijn “Literaire aantekeningen” ga ik trouwens vanaf heden “Kort verhaal” noemen, want dat zijn het tenslotte.
Iets geheel anders. Vind je mij nog aantrekkelijk? Ik kwam een leuke dame tegen en die wendde haar hoofd nogal bruusk af. Ik zei: “Kan ik er wat aan doen dat ik lelijk ben?’’ En toen zei ze: “Nee, dat is waar. Sorry.’’ Zo maak ik elke dag wat mee. Ik lijk Kronkel wel die hier vijftig meter vandaan woonde.
Beterschap darling. Vergeet vooral niet die vraag te beantwoorden of ik nog aantrekkelijk ben. Dit in verband met mijn toenemende minderwaardigheidscomplex
Theodor.
Kort verhaal
Halsband
Nadat hij zijn laatste hond had uitgestrooid - een beetje stiekem in de schemering op ’t veldje waar Max altijd rende - probeerde hij de gedachte aan zijn vader te verdringen.
Maar sommige gedachten willen lawaai maken en schreeuwen en zich in de hersens etsen.
Hij had vaders as al veertig jaar in huis en wachtte met uitstrooien. Eddy, Vikkie en Max had hij steeds voor laten gaan.
Waarom liet hij de urn, die leek op een granaat, in de kast onder de trap staan? Werd het nu geen tijd? De tijd, waarvan hij had gehoopt dat hij als stoffer en blik zou werken, gedroeg zich als een cipier die hem gevangen hield.
Hij stak een sigaret op, deed zijn ogen dicht en opeens was het of Max voor hem zat met zijn tong uit zijn mond en hij kon net de neiging bedwingen om zijn hand uit te steken en te gaan aaien.
“Wat was je lief, Max… Een echte vriend.’’
En toch kwamen er weer beelden van zijn vader naar boven. Had hij die urn ook niet bewaard als een vorm van straf? Maar wat werd er vergolden als je zo’n domme urn bewaarde?
Hij deed zijn ogen open, nam nog een trek van zijn sigaret en meende in de verte een vrouw te zien met een herdershond. Toen de dame - ze was een jaar of zestig - dichterbij was gekomen, herkende hij haar van het park. Een zeur. Eigenlijk wilde hij haar niet zien, maar het was te laat.
“Hoe gaat het met de hond?’’ vroeg zij, “de laatste keer had hij last van z’n achterkant.’’
“Hij is dood,’’ zei hij en hij schaamde zich voor het Albert Heijntasje waarin hij de kartonnen koker had zitten waar de as van Max in had gezeten.
“Ach, dat spijt me nu,’’ zei de vrouw.
Ze zweeg, en hij zweeg ook. “Rot op,’’ dacht hij.
En toen schaamde hij zich.
“Rot op” zou zijn vader niet alleen hebben gedacht, maar ook hardop hebben uitgesproken. Tegen hem.
Hij zag de vrouw, na een korte groet, weglopen en hij stond op. Aan de rand van het veld bevond zich een prullenbak waar hij het Albert Heijntasje in stopte.
Langzaam wandelde hij naar huis, zoals hij altijd met Max had gelopen.
Hij had van al zijn honden gehouden of het kinderen van hem waren. Hij was nu te oud om nog weer een hond te nemen.
Toen hij thuiskwam, nam hij het besluit om jenever te drinken. Twee, drie glazen snel achter elkaar. Daarna nog drie.
Hij stopte de halsband van Max in de vuilniszak, liep toen in één keer door naar de kast onder de trap, pakte de urn van zijn vader en spoelde de inhoud door de plee.
De column van Koos






Ben je een biografie over mijn leven aan het schrijven Theodoor?
Ik denk dat ik nu een adres daarvoor weet.