Boos
Het is zinlozer om niet boos te zijn
In deze Substack:
Een brief
Twee literaire verhalen voor bij de centrale verwarming
De column van Koos
Deze Substack is gratis omdat ik graag gelezen wil worden. Maar ik zou het wel fijn vinden als u mij iets zou willen betalen. Maar goed, als u dat niet wil, dan… eh… dan eh… nou, dan ben ik heel verdrietig…
Lieve R
Ben altijd boos.
Kan een leeftijdskwestie zijn. Maar volgens mij ben ik mijn hele leven al kwaad. Wie niet kwaad is, is niet kritisch.
Waar ben ik eigenlijk kwaad over?
Op Het Kwaad. Het Kwaad is het gebrek aan humor tot Auschwitz, Het Kwaad zijn de oorlogen waar ik me niet mee kan bemoeien (omdat ik er te weinig van weet) tot de oorlogen waar ik wel enige kennis van heb. Laten we wel wezen: oorlog is een ziekte van de mensheid en de medicatie is altijd moorddadig.
“Maar ik zie helemaal niet dat je kwaad bent.’’
“Dat is beschaving,’’ zeg ik dan. “Mijn ouders hebben me geleerd me te beheersen, en dat doe ik in feite veel te weinig.”
Daarnet zag ik burgemeester Femke Halsema bij mij in de buurt.
Ik ben uiteraard kwaad op haar, want ik vind haar slappe thee, drie keer verdunde soep, een tot houtskool aangebrande aardappel, een boek met onleesbare zinnen, een viool zonder snaren… Je begrijpt wat ik bedoel, maar misschien niet waarom dus ik zal het uitleggen, al is het meeste wel bekend.
Bob Vylan - een prekende zanger - zongpreekte “Dood aan de IDF” en de burgemeester zei wat waterigs over “artistieke vrijheid.’’ Ja, tja mooi dat die artiest vrijheid geniet, helemaal eens met Femke. Maar vervolgens weigerde het Concertgebouw een zanger die het Choenoekafeest wilde opluisteren en hoorden we niets van Burgermoeder Fem. Zwijgen en instemming wandelen hier naast elkaar. Ze zal er haar redenen voor hebben, maar ik werd er kwaad over. Maar toen ik Femke zag - ze was geloof ik in gesprek met haar hond - durfde ik haar niet aan te spreken. Vond ik onbeleefd en ik deed een beroep op mijn beleefdheid om mijn lafheid te verbergen. Ik was dus boos op Femke en boos op mezelf. Even verder kwam ik in een straat, vlakbij de Herengracht waar de burgemeester woont, en alle (lees ALLE) vuilnisbakken waren gekraakt door de schlemielige blikjesjagers. De smerige, stinkende, beschimmelde, gore rotzooi, de uitwerpselen van de stad, lag op de stoeptegels en de duiven, kraaien, meeuwen en ratten dansten daar in wisselende volgorde terwijl ze elkaars obsetitas aan het bewonderen waren.
Ik weer boos. Maar op wie? Niet op de dieren, niet op die blikjesjagers, maar wel op de gemeente.
Maar ja, heeft woede zin?
Nee dus - daar ben ik ook woedend over. (“Goh, wat ben jij vermoeiend zeg.’’)
Heeft mijn woede zin op al die klootzakken die menen dat Israel genocide heeft gepleegd? Ach nee, en dat maakt ook woedend.
Ik kan zo wel doorgaan. Woede geeft energie, maar put ook uit. Woede zet je aan tot handelen, maar je raakt alleen maar uitgeput.
Ik ben kwaad op Ajax, op de uitslag van de verkiezingen, op zo’n slapdrol als Klaver, op zo’n glas grachtenwater als Jetten, op de talkshows, op de publieke omroep; alles wat ik zie roept woede in mij wakker. Of erger: mijn woede slaapt niet meer.
“Haal je de krant even uit de bus, schat.’’
De koppen maken mij woedend.
“Hee, je hebt Het Parool niet uit de bus gehaald.’’
“Heb ik die niet uit de bus gehaald? Goh, wat raar. Maar doe het zelf maar.’’
“Ben je nog steeds kwaad op de krant?’’
Zwijgen is beter voor de stemming in huis.
Het zal duidelijk zijn dat ik even moet ontspannen.
Jij ook, trouwens. Want ik ben ook kwaad op jou. Waarom weet ik niet, wat misschien duidt op dementie. Ik ga denk ik een eind fietsten, maar eerst m’n band plakken (want die heeft iemand laten leeglopen… woedend over en degeen die dat deed was wellicht woedend op mij), en daarna ga ik een tukje doen (want ik kon vannacht niet slapen vanwege woede, vannacht ga ik drones tellen, lijkt misschien beter dan schaapjes). Ben ik geradicaliseerd?
Ja, ik kan niet anders, en nee: ik ben er te beleefd voor.
Ik ga verhalen schrijven en verder aan m’n roman.
T
LITERAIRE VERHALEN
Psychose
Hij vond de psychiatrische inrichting niet eng, maar ongemakkelijk. Hij wist niet hoe hij zich moest gedragen.
In een klein kamertje zat Job, die hem aankeek maar hem niet leek te zien.
“Hai Job… Tja, jongen… Hoe gaat het met je?’’ Hij vroeg het op een gekunsteld vrolijke toon.
Zijn vriend bleef hem aankijken en heel langzaam verscheen er een glimlach op diens gezicht.
“Dus je bent dood,’’ zei Job.
“Nee, ik leef… zoals je ziet.’’
Job schudde zijn hoofd.
“Nee, je bent dood. Dit hier is de hemel. Hier zijn we terechtgekomen na onze dood.’’
“O… Dus dit…’’ Hij hield zijn mond en keek Job aan. Maakte zijn vriend een grap? Daar leek het niet op.
“Dus… Dit is de hemel… Dus in de hemel leef ik nog?’’ vroeg hij.
Job knikte bedachtzaam.
“Ligt er maar aan hoe je leven definieert… Maar alles wat je meemaakt, ziet, hoort, ruikt en proeft, is wat God jou in de hemel heeft toebedeeld.’’
“Maar wat als ik in de hemel sterf?’’
“Dan sterf je niet,’’ zei Job, “dan doe je je ogen dicht en je haalt geen adem meer en je hart is met kloppen gestopt. Maar je bent dan dood in de ogen, in het bewustzijn van een ander. Van je vrouw en kinderen. Maar je leven in de hemel is eeuwig en gaat gewoon door.’’
“Dat weet je zeker, Job?’’
“Ik heb het allemaal opgeschreven. In een schrift. Dat gaat een boek worden en dat moet jij uitgeven.’’
“Ik ben geen uitgever, ik ben een schrijver.’’
“Maar jouw uitgever moet dat uitgeven.’’
“Hij zal het niet geloven en het gek vinden… Ik heb er ook moeite mee.’’
“Het is allemaal logisch.’’ Job ging nog meer in zijn stoel hangen.
“Eigenlijk bestaan leven en dood niet,’’ vervolgde hij, “Want in de ruimte bestaat geen tijd. Dood en leven zijn vormen van tijd. Leeft je hond nog?’’
“Jawel.’’
“Die hond is een klok. Hij wordt geboren, hij komt bij jou, hij wordt ouder en dan gaat hij dood. Maar dat is wat jij ziet. Dat is wat God jou in de hemel laat zien. Als je gelukkig bent is dat je gift van God. Als je van je vrouw houdt, dat is dat ook een gift van God. Ieder krijgt wat hem toekomt. De een iets meer dan de ander. Hoe heette je hond ook weer. Was een lief beest, weet ik nog.”
“Hij heet Koos… Maar wat is de hel dan, Job?’’
“De andere kant. Waar het vuur is.’’
Job zweeg.
“Kijk,’’ zei hij, “Je hebt mensen die krijgen een auto-ongeluk en die komen zomaar om. Maar echt dood gaan ze niet. Ze gaan dood in jouw ogen. Ze gaan ergens anders heen, naar een andere plek in de hemel. Als jij je de dood van iemand aantrekt, dan is dat jouw straf. Verdriet is straf. Waarom je straf krijgt, weet je niet. Misschien om anderen te redden. Dat denk ik.’’
“En zes miljoen Joden in de gaskamers? Waaronder jouw familie?’’
Job begin met beide handen over zijn voorhoofd te wrijven.
“Dat heb ik ook allemaal gezien. Hun dood is ons verdriet en dus onze straf. Wij weten dat ze dood zijn. Maar ze leven ergens anders. Daar hebben ze het goed. Ze waren de uitverkorenen.’’
“Hoe weet je dit?’’
“Gezien toen ik die psychose had. Dat was een visioen. Ik heb de visioenen nog steeds. Ze putten me uit. En misschien ga ik wel naar een ander gedeelte. Misschien moet ik hier wel dood om jou en anderen te redden of ben ik de straf die jij verdient als je om mij treurt. Ik moet er nog achter komen of God van me houdt of niet. Wat denk jij?’’
“Ik denk dat hij veel van je houdt.’’
Kookcursus
Hij had met zijn broer in het oude café afgesproken.
Broer had veel geld verdiend, maar leek in de angst te leven dat hij altijd te weinig had.
“Ze is dertig,’’ zei z’n broer.
“Mooi,’’ zei hij.
“Mooi is ze zeker. En dus dertig jaar jonger dan ik.’’
“Mooi,’’ herhaalde hij.
Zijn broer haalde z’n telefoon uit zijn binnenzak en zocht een foto op.
“Dit is ze.’’
Een boezem onder een pruilmondje staarde hem aan.
“En neuken dat ze doet… geweldig!’’
“O, dat is natuurlijk fijn,’’ zei hij tegen z’n broer.
“Ja… en jij?’’ Dat z’n broer beleefde belangstelling veinsde ontlokte hem een magere glimlach.
“Ach, met mij… Ik geloof dat ik nog in de rouw ben… Ik heb een kookcursus gevolgd… Kocht ik vroeger literatuur, tegenwoordig koop ik kookboeken.’’
“Kookboeken?’’
“Ja, kookboeken.’’
“En die lees je?’’ Z’n broer trachtte tevergeefs zijn onbegrip te onderdrukken.
“Ja, ik lees recepten. Op de een of andere manier geeft me dat rust… Ik weet ook niet hoe dat zit.’’
Z’n broer haalde licht zijn schouders op.
“Ik eet liever op wat in die kookboeken staat, dan dat ik recepten lees…’’
Beiden lachten flauw.
“Weet je wat jij moet doen? Je moet weer aan de vrouw.”
“Dat wil ik niet! Ik ben dus nog in de rouw en ik wil ook rouwen. Ik hield veel van haar, zoals je weet.’’
Voelde de broer dat hij een enigszins geïrriteerd antwoord had gegeven? Ach, die acteerde zijn gevoel alsof hij een kantoorpand moest verkopen.
Z’n broer keek even van hem weg en zei toen: “We gaan in december naar Dubai. Daar is zij nog nooit geweest. Het is daar dan gemiddeld 25 graden.’’
“Wat ga je daar doen?’’
“Gewoon…. niks…We hebben een geweldig hotel…Lekker eten… zwemmen.’’
“Ik zwem ook weer tegenwoordig. Twintig minuten…in het Zuiderbad. En dan ga ik boodschappen doen en dan koken… en dan…’’ Hij stopte de zin expres even en vervolgde: “En dan lekker eten.’’
“Nou, dan moet je voor ons maar eens koken.’’
“Dat is goed,’’ zei hij, en hij wist dat dat nooit zou gebeuren.
Opeens miste hij zijn vrouw erg. Hij wilde haar over z’n broer vertellen, over diens nieuwe vriendin en zijn reis naar Dubai, maar ze was er niet meer. Ze zou er om lachen en zeggen: “Hoe kunnen twee kinderen uit dezelfde familie zo verschillend van elkaar zijn.’’ En dan zou hij antwoorden: “En toch hou ik van hem. Het is soms net of hij niet weet wat hij doet.’’
“…en ik geloof ook niet dat ze kan koken, ik heb het haar nooit zien doen, maar dat hoeft voor mij ook niet,” hoorde hij zijn broer zeggen.
“Maar je houdt van haar?’’
“Ach, houden van… Hielden pappa en mamma van elkaar… Ik heb ze nooit met elkaar horen praten.’’
“Ik wel,’’ zei hij, ‘’ik bedoel Nel en ik spraken continu met elkaar.’’
De column van Koos







Ik lees je graag! X
Het ene pareltje na het andere. Fantastisch.