Voor de liefhebbers van literatuur
Drie komische verhalen
De schrik van God
“Is ze al dood?’’ vroeg hij aan zijn zuster die hem opendeed.
“Gedraag je… alsjeblieft… Ze ligt in haar slaapkamer.’’
Voordat hij daar heen ging, opende hij de deur van de voorkamer en merkte dat het hem onmogelijk was door te lopen. In die 23 jaar was er niets veranderd. De roze stoelen van velours, de eikenhoutentafel die de hele Hervormde Gemeente zou kunnen dragen, de schoorsteen met de klok en de kleine boekenkast met vier bijbels; vier duivels die hem vernederden en het huis uit hadden gejaagd.
Hij sloot de deur.
De trap naar de slaapkamer leek geen einde te kennen en leidde naar een zwart gat.
Daar lag ze.
Ze sliep wat hij alleen kon zien aan de vouw in het laken dat op haar borst gevouwen lag en misschien een halve millimeter op en neer ging. Haar gezicht leek verschrompeld.
“God zou schrikken als hij je zo zag, mam,’’ dacht hij. Zou hij door haar haar strijken? Wilde hij dat? Even had hij de neiging haar wang aan te raken, maar meer uit nieuwsgierigheid; haar huid leek zo zacht, maar zij was zo hard.
Zijn zuster kwam binnen.
“De dokter denkt…’’
Het was even of z’n moeder reageerde. Het maakte hem zenuwachtig. Maar ofschoon er een korte trilling in haar rechteroog te zien was, leek ze diep weggezonken in zichzelf.
“Misschien vanavond dus…,’’ zei z’n zuster.
Er stond een foto van zijn vader op het nachtkastje.
“Ik herken hem bijna niet meer,’’ zei hij.
“Toch lijk je op hem… je uiterlijk… bedoel ik.’’
“Ik heb er alles aan gedaan om dat te veranderen, maar ik wilde hier toch niet komen met gestifte lippen en mascara onder m’n ogen!’’
“Beheers je.’’
Hij haalde zijn schouders op.
“Was ze bang?’’ vroeg hij.
“Nee… Ze wekte niet die indruk.’’
“Denk je dat ze gelukkig was… Nadat ik was vertrokken?’’
“Ik was de enige die verdriet had… Ben jij nu gelukkig?’’
“Ik ben vrij… Ja, ik ben gelukkig… en jij?’’
Z’n zuster schudde haar hoofd en haalde haar schouders op.
“Wie zorgde voor haar… pappa was dood en jij was verdwenen…’’
“Je had ook weg moeten gaan.’’
“Hoe kon ik? Hoe kon ik haar in de steek laten.’’
“Ze had de kerk, haar geloof.’’
“Wie moest er mee als ze naar de dokter moest… En wie ging er met mij mee.’’
“Wie gaat er nou met jou mee?’’
“Als alles achter de rug is, ga ik hier ook weg…’’
“Waarheen?’’
“Minstens honderd kilometer hiervandaan.’’
In de kliniek
Hij besloot zijn broer Job weer in de inrichting op te zoeken. Hij was zenuwachtig.
“Als hij maar geen onzin gaat praten en niet slaperig is.’’
Hij vond z’n broer in een ander kamertje. Hij lag in bed terwijl het al twee uur in de middag was.
“Moet je je bed niet uit, Job?’’
“Moet je je bed niet uit?’’ zei z’n broer hem na met een zeurstemmetje.
“Sorry?’’
“Sorry?’’ klonk het.
“Ik heb gebak voor ons meegenomen… Wil je?’’
Z’n broer zweeg nu, loerde naar het gebakje en zei ten slotte: “De aarde vergaat niet, de mensheid wel, de mensheid is namelijk gelijk aan een mens, wij sterven, dus de mensheid ook, daarna komt er een nieuwe mens, een nieuwe generatie, zoals er na ons ook een nieuwe generatie komt.’’
“Heb je dat gelezen of…’’
“Bestaat dat gebakje wel… Ik heb dingen gezien… niks bestaat. Ik krijg lithium. Dat is een metaal. Dat dringt door in mijn bloed. En mijn bloed gaat naar m’n hersens. Mijn bloedwaarden zijn niet goed. Dus ze laten me langzaam sterven.’’
“Ze doen alles om je te genezen.’’
“Waarom iets genezen wat niet ziek is? Ze proberen me te veranderen. Mijn denken te veranderen. Door mijn hersens stil te leggen. Ze proberen trouwens iedereen hier te veranderen. Wij zijn een voorhoede. Wij hebben dingen gezien.’’
Job nam het taartje in zijn handen, maar nam nog geen hapje.
“Wie probeert je te veranderen? En waarom?’’
“God… Hij heeft ons uitverkozen. Hij heeft ons dingen laten zien.’’
“Wat heeft God je laten zien?’’
“Dat we aan het einde zijn. Aan het einde van onze gevoelens, aan het einde van ons denken. Weet je dat de mens maar een heel klein deel van zijn hersens gebruikt? De rest gebruikt hij niet. En nu besteedt hij alles uit aan machines en computers. Heeft God de mens daarom zoveel hersens gegeven, om het denken aan computers over te laten? Wij zijn hier klaar op aarde. De mensheid sterft net als wij.’’
Job at toch van het gebakje en om de een of andere reden stelde hem dat gerust.
“Waarom laat God mij niet zien wat jij ziet?” vroeg hij.
Z’n broer was even stil en leek echt na te denken.
“Omdat jij denkt dat God niet bestaat. Waarom moet Hij je dan laten zien wat ik heb gezien?’’
Hij knikte, morste een stukje gebak op de grond, raapte het op en zocht een prullenmand.
“Gewoon in je mond stoppen,’’ zei Job.
Dat deed hij.
“Je lijkt op mamma, die zou dit ook hebben kunnen zeggen,’’ zei hij.
Z’n broer ging op de rand van z’n bed zitten.
“Ik heb mamma ook gezien. Ze was door God naar mij gestuurd.’’
“Wat fijn voor je.’’
“Ze zei dat ze van ons beiden evenveel hield.’’
De zin ontroerde hem toch.
“Dat is goed om te horen,’’ zei hij.
“Je moet weg,’’ zei z’n broer toen, “Ik wil slapen.’’
“En pappa?’’
“Over pappa zei mamma uiteraard niks.’’
Kennis
De uitslag hadden ze per post ontvangen.
“Jammer,’’ zei ze.
Hij keek of ze het meende of dat ze het uit beleefdheid zei. Het rare was dat hij het ook jammer vond. Ze was mooi en leuk, had humor.
“Toch lijk je op mij!’’ zei hij.
Ze lachte. Toen werd ze serieus en vroeg: “Hoe was zij?’’
Hoewel hij de vraag had verwacht, moest hij toch nadenken.
“Wees eerlijk,’’ zei ze.
Moest hij dat zijn?
“Ze was…Ik geloof… Ik denk…’’
Hij kon niet tot een formulering komen die hem beviel. Ten slotte zei hij: ‘’Ik denk dat ik meer van haar hield dan zij van mij.’’
“Omdat ze het met je had uitgemaakt?’’
“Ook,’’ zei hij.
“Ook?’’
“Ik weet niet hoe ik het zeggen moet… Het is… dus 25 jaar geleden… En waarschijnlijk weet je, nu ik het niet ben, wie wel…’’
Ze wilde daar duidelijk niet over praten. Zou hij het vragen? Waarom eigenlijk?
“Wat waren haar leuke dingen?’’ vroeg ze.
“Alles was leuk aan haar. Ze was mooi, grappig, net als jij, ze had veel ideeën. Ik bewonderde haar meer, geloof ik, dan dat ik van haar hield. Ik keek tegen haar op…’’ Hij pauzeerde even. “En opeens was dat weg…’’
“Ze was zwanger… toch?’’
“Dat wist ik later. Wat zei ze over mij?’’
“Ze vond je leuk ook, maar vaag.’’
“Vaag?’’
“Ja… Ik geloof dat ze bedoelde… dat je weinig initiatief nam.’’
“Klopt wel.’’
Hij haalde diep adem omdat hij iets wilde zeggen, maar dat eigenlijk niet durfde. Ze zag het.
“Wat is er?’’ vroeg ze.
Hij haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd, alsof hij daarmee bepaalde gedachten wilde wegwuiven, wat in feite ook zo was.
“Twintig jaar geleden… ik zag haar fietsen. Jij achterop. Ik wist het meteen: ‘Dat is mijn kind.’ En nu ik het vertel, schaam ik me weer. Ik had naar jullie toe moeten gaan, maar ik dacht: ‘Waarom is ze van me weggegaan… Omdat ze zwanger was? Ik had graag voor dat kind, voor jou dus, willen zorgen… En toen zag ik dat er een man naast haar fietste… Ik verdrong je… En je moeder ook.’’
“Die man was mijn vader ook niet! En ik heb eigenlijk geen namen meer, geen adressen, ik hoopte dat jij…’’
“Dat hoopte ik ook.’’ Ze was even stil. Hij zag opeens dat ze niet op hem leek, maar op haar moeder. Mooie nachten, een reis naar Stockholm waar huwelijksplannen werden gemaakt, en dan opeens de plotselinge mededeling dat er tussen hen geen liefde meer kon zijn. Geen liefde… terwijl hij een paar uur daarvoor nog verbaasd was over haar hartstocht. De dochter van wijlen zijn ex maakte aanstalten om te vertrekken, maar bedacht zich.
“Had je misschien vrienden die mijn moeder…’’
Hij schrok van de vraag.
Zij zag het.
“Ik denk dat ik weet wie je vader is, maar hij is dood…’’
De column van Koos



