34
Paolo liep naar zijn boerderij.
Mensen zijn slecht, dieren zijn goed. Omdat de mensen slecht zijn, mag je ze slechter behandelen dan je dieren behandelt.
‘’Waarom zijn de mensen slecht?’’ had hij zijn vader gevraagd.
‘’Omdat ze meer willen dan alleen eten en kleintjes maken.’’
Paolo had dat onmiddellijk begrepen.
‘’Je moet daarom een goede boer worden,’’ had zijn vader gezegd.
Dat ‘daarom’ had hij eigenlijk weer niet goed begrepen, maar hij had aangevoeld dat een boer een uitzonderlijke mensensoort was, en dat geloofde hij ondertussen ook. Hij had zijn vader tot diens dood geholpen, en wist dat hij altijd een boer moest blijven, hoe rijk hij misschien ook werd. Ook school had Paolo zijn onderwijzers nooit begrepen; zijn vader was zijn leraar geweest, en het land, de mensen en zijn dieren zijn leerboeken.
Paolo keek uit over zijn land, en dacht aan de woorden stof en as waarmee God alles zou hebben gemaakt. Hij zag stof en as en knikte.
Hij ging het weiland in, zocht weer een koe uit en liep daarmee naar de schuur.
Behoedzaam deed hij de deur open en fluisterde: ‘’Het is tijd’’
Tijd rijmt op dood in de taal van de natuur, wist Paolo.
35
Amadeo wikkelde het verband van zijn rechterhand en daarna van zijn linkerhand.
Hij kon niet lang naar zijn eigen wonden kijken.
Het merkwaardigst vond hij, naast het diepe verdriet om zijn weggeknipte middelvingers, dat hij zijn balans af en toe kwijt was. Alsof hij alleen door zijn middelvingers zijn evenwicht had kunnen bewaren.
Waarom had Paolo er zo op gestaan dat hij bleef?
Amadeo dacht aan zijn vader. Een man die Mussolini meer adoreerde dan zijn eigen vrouw. Door de Duce was zijn vader van het geloof verwijderd geraakt waarvoor een te grote liefde voor zijn provincie in de plaats was gekomen. Amadeo wilde destijds wel weg, maar hij kón het niet; hij kon de toorn van zijn vader niet weerstaan, meende dat hij geen reden had om grote ruzie te maken, en eigenlijk wilde hij dat ook niet. Alleen Mario en Sophia waren ontsnapt, maar die moesten wel ontsnappen. Mario vanwege zijn misdadige vader en Sophia vanwege haar man.
Amadeo vroeg zich af waar Miranda en Lydia waren. De Buscemi’s hadden weliswaar geld, maar konden toch nergens heen. Niemand kon ergens heen. Mario en Sophia ook niet. Die banden met de omgeving waren te sterk. Vermoedelijk zaten ze bij de moeder van Donna Bianca, de vrouw van Buscemi. Die woonde in Siena. Amadeo overwoog in Siena rond te lopen, misschien kwam hij Lydia of Miranda tegen… Nee, hij moest die gedachte uit zijn hoofd zetten. Buscemi was vermoord, hij wist niet door wie en waarom, hij was er zijdelings bij betrokken want Buscemi had het ook op hem voorzien. Als hij de woorden van Paolo goed had begrepen, moest hij geen aandacht op zichzelf vestigen en de deur voorlopig niet uitgaan. De mensen zouden al naar zijn handen kijken en de wonden zien tussen zijn wijs- en ringvingers.
Opeens werd er op zijn deur geklopt. Hij schrok zo erg, dat hij uit zijn evenwicht raakte en viel.
‘’Ik ben het Amadeo!’’
Het was Sophia. Amadeo stond op, opende de deur en zag dat Paolo achter haar stond. Met een jachtgeweer over zijn schouder.
‘’Wat is er?’’ vroeg Amadeo.
‘’Het is vroeger,’’ zei Paolo. Amadeo begreep niet precies wat hij bedoelde.
‘’Het is vroeger?’’ herhaalde hij
‘’Ja, het is vroeger… We zitten in de hut. We wachten even op mooie Mario.’’
Sophia was meteen naar Amadeo’s kleine keukentje gelopen om koffie te zetten.
Amadeo keek weer naar zijn acht vingers alsof nu pas langzaam tot hem doordrong dat hij deze merktekens voor altijd zou moeten dragen.
Wat deed Sophia eigenlijk hier? En waarom was ze meegekomen met Paolo? Die dacht toch dat ze zelfmoord had gepleegd? En Sophia wilde Paolo toch niet zien? Had hij haar verborgen? Waar dan? Wat was er allemaal gaande? Waarom was Buscemi vermoord?
Paolo keek uit het raam.
‘’Daar komt Mario.’’
Hij liep naar de deur en hield die open.
‘’Het is vroeger,’’ herhaalde Amadeo de zin van Paolo. Waarom was het vroeger?
Mario kwam binnen. Hij leek licht te schrikken toen hij Sophia zag, maar gaf haar toch een kus. Hij voelde meteen aan dat dit een belangrijke bijeenkomst was. Voorzichtig pakte hij de rechterhand van Amadeo en bekeek de wond. Hij leek met zijn vriend te doen te hebben.
‘’Waarom moesten we allemaal hier komen, Paolo? Wat is er aan de hand?’’
‘’We weten wat er aan de hand is,’’ zei Paolo.
Brief
Als ik columns schrijf, dan maak ik soms aantekeningen. Altijd met de hand. Zinnetjes, zinnen, een onderwerp. Voor een roman doe ik dat meestal ook. Maar voor dit verhaal heb ik ongeveer 40 korte verhaaltjes geschreven. Ik hoopte dat ik die in het ‘echte’ verhaal kon voegen. Maar dat is niet gelukt. De inspiratie kreeg ik er wel door en elke dag keek ik naar die aantekeningen, maar ik gebruikte er niet één. En toch had ik ze nodig. Waarom dat is, weet ik niet. Misschien vanwege de sfeer. Ik denk nu, nu dit verhaal ten einde loopt: goh, wat fijn dat ik ze nog heb, misschien kan ik ze voor een ander verhaal of scenario gebruiken. Het belang van aantekeningen kan niet onderschat worden. Maar als ik één ding heb geleerd, dan is het aantekeningen te maken over bijzaken: wat eet iedereen en hoe maken ze dat klaar, welke bomen behalve pijnbomen, olijfbomen en cipressen) heb je hier, wat voor wijn drinken ze hier en hoe maken ze hun koffie, etcetc.? Juist als je een wereld beschrijft die je niet kent, zijn al die kleine details van belang, ook om in de sfeer te komen. Tegen wie zeg ik dit eigenlijk? Ik denk tegen mezelf. Overigens heb ik nog nooit zo vaak met mijn ‘helden’ gesproken als nu. “Kan deze scène, Woody? Zouden jullie dit grappig vinden, gebroeders Coen? Heeft dit verhaal genoeg tension en surprise, Alfred?
Morgen de laatste aflevering.En dan terug naar Nederland.
De column van Koos:
Tot morgen. Onderzoek uw geweten als u dit allemaal gratis hebt gelezen.