23.
Shakespeare belde met de rechter van instructie.
‘’Het vermoorde meisje is niet van hier,’’ zei hij,’’ Haar kleren kunnen overal vandaan komen. We weten eigenlijk nog heel weinig. Het zou een afrekening kunnen zijn, het zou ook iets anders kunnen zijn.’’
‘’Maffia?’’ vroeg de rechter van instructie.
‘’Het leek me geen hoer. Maar het meisje, de vrouw, had wel regelmatig seksueel contact want haar vagina was uitgescheurd. Maar sporen van sperma waren niet aangetroffen. Ze was ook niet zwanger. Ze gebruikte ook niet de pil. Ze gebruikte niets. Maar ik wacht het rapport van de patholoog-anatoom nog af.’’
Shakespeare hoorde de rechter van instructie bedachtzaam ademen.
‘’We moeten iemand aanhouden deels om het dorp te laten zien dat we met de zaak bezig zijn en deels om misschien wat mensen wakker te schudden,’’ zei de rechter van instructie. Hij vervolgde: ‘’En iedereen in die contreien heeft altijd iets gedaan wat buitenwettelijk is. Dus misschien is er nog bijvangst.’’
‘’Maar ik ben met de zaak bezig,’’ zei Shakespeare die eigenlijk de zin van de rechter van instructie niet begreep en dat gedeelte wat hij wel begreep walgelijk vond. Hij beloofde dat hij iemand zou arresteren en hing de telefoon op.
Hij besloot Dottore Buscemi te bezoeken.
24.
Shakespeare wist, zodra hij hem zag, dat Buscemi bij de maffia hoorde. Het leek wel of ze allemaal dezelfde kleermaker bezochten, naar dezelfde kapper gingen en dezelfde manier van spreken hadden; iedere zin leek een met geweld en bedreiging gevulde onuitgesproken bedoeling te bezitten. Het zat hem niet alleen in de woordkeuze, maar ook in de toon.
‘’Waarmee kan ik u van dienst zijn, mijnheer de inspecteur?’’ vroeg Buscemi.
‘’Bij Sanguineto, op land dat van u schijnt te zijn, is een meisje gevonden dat vermoord is. Ik heb hier een foto van haar. Kende u dit meisje?’’
In tegenstelling tot wat Shakespeare dacht, keek Dottore Buscemi lang naar de foto.
‘’Wat een lief kind… Het zou een dochter van me kunnen zijn… Net zo oud, misschien iets ouder als mijn Lydia. Zoveel onschuld… Maar nee, ik ken haar niet.’’
‘’U staarde lang naar de foto.’’
‘’Zoveel schoonheid… Zo zonde… Zonde… Dit kan God niet goedvinden, dat zoveel schoonheid is omgebracht. Ik hoop dat u de dader vindt, inspecteur. U kunt rekenen op mijn volledige medewerking.’’
‘’We staan voor raadsels, we hebben niet een aanknopingspunt,’’ zei Shakespeare.
‘’Ik ben eigenlijk erg geschokt, inspecteur, door deze foto. Ik hou niet van de dood. Zeker niet van de dood van een jong meisje. Ik zou deze foto eigenlijk aan mijn dochters moeten laten zien. Als waarschuwing.’’
‘’Er is nog iets waarover ik u spreken wilde, dottere.’’
‘’Zegt u het maar.’’
‘’Aan de politie hier in het dorp heeft men twee middelvingers opgestuurd.’’
‘’Wat vreselijk. Twee middelvingers zei u?’’
‘’Ja… Ze bleken te zijn van Amadeo Petrucci.’’
‘’Ach jee, daar schrik ik van. Onze docent Engels aan onze veelgeprezen universiteit van Perugia.’’
‘’Er wordt in het dorp gesuggereerd dat hij een verhouding zou hebben gehad met uw dochter Lydia en dat u hem daarvan zou willen straffen.’’
‘’Inspecteur. Ik zou zeker geschokt zijn als mijn goede vriend Amadeo een verhouding zou hebben gehad met Lydia. Toen zij een paar uur oud was, heeft hij haar, als goede huisvriend, gekust. Daar heb ik foto’s van. Als het zo is, zou ik zeker kwaad zijn en ik zou zeker mijn vriend Amadeo erover hebben aangesproken. Maar Lydia mag doen en laten wat zij wil en Amadeo ook. Ze is achttien. Als hij haar zwanger heeft gemaakt, verwacht ik dat hij met haar zal trouwen, en verder zoekt hij het maar uit.’’
‘’Is uw dochter zwanger?’’
‘’Dat weet ik uiteraard niet. Als ze het mijn vrouw zou hebben verteld, is dat geen garantie dat ik het weet.’’
Shakespeare begreep dat hij zo niet verder kwam.
‘’Wat zou een reden kunnen zijn om twee middelvingers af te knippen?’’
Buscemi haalde zijn schouders op.
‘’Amadeo heeft iemand verneukt en is daarvoor gestraft,’’ zei hij.
Brief
Niet al te veel geschreven. Wel veel nagedacht. Maar de meeste van mijn gedachten zijn waardeloos, zoals sommigen mij onder de neus willen wrijven. Desondanks… Vandaag ben ik op onderzoek uit geweest. In het begin had ik het over het station van Tuoro waar Amadeo en Lydia uitgestapt zijn. Iemand in het dorp vertelde mij dat het station een plek was van hoeren. Toch even kijken. Ik ontdekte dat het station was opgeheven, maar heel raar: er was nog een dienstregeling en er hing een luidspreker die, tot mijn schrik, voortdurend vertelde dat er een trein aan zou komen, maar dan kwam er niks. Aan de achterkant van het station was een bar, maar die was op last van de politie afgesloten. Veelzeggend was het bord waarop stond dat er in de bar een douche aanwezig was… Had ik dit allemaal maar van te voren geweten. Les: eerst onderzoek doen, dan pas schrijven.
Stations die niet meer worden gebruikt… Geen trein komt er meer aan, geen trein vertrekt… Het inspireert. Maar helaas kan ik dat niet meer gebruiken. In mijn verhaal bestaat het station nog. Overigens heeft iemand ontdekt dat ikzelf meer dan 20 jaar geleden werd vermoord in een aflevering van Baantjer.
Dat ‘lijk zijn’ was heel leuk om te doen. Vooral met mijn talent. We namen op in de Van Eeghenstraat in het huis van een vriend van, vermoedelijk, de regisseur, wiens naam ik ben vergeten. Ik was destijds nogal een drinkebroertje en ontdekte een fles cognac en zei tegen Baantjer (Piet Römer): “Kijk, een fles V.S.O.P. Piet opende de fles en nam een slok of wat en gaf mij daarna de fles en zei: “Als ze dit ontdekken worden we beiden ontslagen.’’ Ik zei: “Kan me niks schelen, ik ben toch al vermoord.’’ Piet lachte en liet daarbij de fles uit zijn handen vallen die goddank al half dicht (en op) was.
Uit Het Parool:
Tot morgen.
Ik weet het niet. Ik kan niet meer terug, als je begrijpt wat ik bedoel. Voor een volgend verhaal - of scenario - kan ik dit station zeker gebruiken.
Hoe sinister, dat station ... Idd erg jammer dat je dit niet eerder wist. Maar wie weet, komt het later nog van pas.