My dearest L,
(fragment)
Wat een vervelende en rommelige tijd.
Je merkt aan alle kanten dat men onze denkbeelden wil stukgooien; een beeldenstorm die me angstig maakt.
Je strijdt een leven lang tegen het nazisme en zie: opeens ben jij een nazi. Al je hele leven strijd je voor goed taalgebruik, maar opeens merk je dat je bepaalde woorden niet mag gebruiken: slaaf, neger, man, vrouw, en zelfs “oorlog” hoorde ik verboden worden. Een “vrijheidsstrijd” kan geen oorlog zijn… Omvolking, ook verboden. Omdat de nazi’s dat gebruikten. Mag ik nog wel “Volkskwagen” zeggen (die Hitler introduceerde) en mag ik ook nog pakken dragen van Hugo Boss (die het Duitse legeruniform ontwierp) of zijn die ook gecanceld? Elke dag komen er nieuwe voorschriften. Van wie eigenlijk? Wie schrijft mij voor wat ik mag zeggen en denken? Je ziet een nieuwe Victoriaanse tijd op je afkomen. Misschien is die er al. Een baas die merkt dat zijn ondergeschikte (fout woord, waarschijnlijk) zijn best niet doet en de kantjes ervan afloopt, mag niet meer geïrriteerd schreeuwen dat een werknemer godverdomme zijn best moet doen (grensoverschrijdend!), een directeur die niet “divers” (een goedgekeurd woord, maar wat lelijk!) zijn personeel inkoopt, maar kiest op kwaliteit is “verkeerd bezig!” En ondertussen zie je dat Islam geen religie meer is, maar een ras, en dus is het kritisch benaderen van de islam “discriminatie” Want Jood is ook geen ras. (Juist wel dus, domoor!) Universiteiten wordt aangeraden om Israël en Joden te discrimineren. Dat mag dan weer wel. Zalen weigeren Joden. Dat mag ook weer, vooral als die zalen versierd worden met Palestijnse vlaggen. We vieren onze eigen ondergang.
Columnisten worden ontslagen om hun mening. Cartoonisten worden gevangengezet. (Nekschot.) Ach het is maar een kleine selectie. Maar het zijn angstvoeders. Ik voel het, ik zie het, ik maak het mee. Ik weet dat mijn rol door mijn leeftijd kleiner en kleiner wordt (“We hebben besloten je te ontslaan omdat we de krant willen vernieuwen en verjongen”), mijn stem wordt heser doordat mijn stembanden slijten, net als mijn andere spieren, en mijn ogen zien steeds slechter door een voortschrijdende macula - dus misschien klopt het wel dat mijn blik op de wereld verkokerd en versteend is, maar zelfs met al mijn handicaps ben ik door schade en vooral schande wijs geworden; die wijsheid is mijn kapitaal, al kan ik er niets mee kopen. (Vind je ook dat ik de dingen soms mooi kan zeggen? Net of ik alleen tegen jou spreek. Nou, dat doe ik ook, lieve L. Maar in jou, alle mensen.) Is wederkerigheid een scheldwoord geworden? Of juist niet?
“Hamas pleegt genocide!’’
“Nee, Israël pleegt genocide.’’
“Hamas is een terroristische organisatie.’’
“De IDF is een terroristische organisatie.’’
“Hamas voert een vrijheidsstrijd.’’
“Israël beschermt zijn gebied.’’
“Dat gebied hebben ze niet rechtmatig gekregen.’’
“Ze hebben het wel rechtmatig gekregen.’’
We komen er niet uit en we zullen er niet uitkomen. Alles is tit-fot-tat. Jij doet zo? Ik doe ook zo.
Ken jij Mirjam van de B. nog? (Of nee, die had ik na jou.) Die reisde heen en weer naar Israël in de jaren tachtig. Ik vroeg haar destijds of ze met een Palestijnse man wilde trouwen. Ze zei: “Die plegen liever zelfmoordaanslag dan met een Joodse vrouw te trouwen.’’ Of dat waar is, weet ik niet. Ik vond het veelzeggend omdat het antwoord een vorm van haat schetste. Zijn er moslims die met Joden zijn getrouwd? Zal best. Waarom niet? Maar hoe staan die in het conflict? Ik weet het niet. Ik weet zoveel niet. Heeft een moslimman die met een Jodin trouwt een ander huwelijk dan een Jood die met een moslima trouwt? Geen idee. Hoe worden die kinderen dan opgevoed? Mijn zeer progressieve moeder raadde mij af om met een Indisch meisje te trouwen, want “die zijn zo slaafs.” Een uitspraak waar ik nu om moet lachen. “Wat is daar erg aan, mam?’’
“Nou, daar heb je niks aan. Die doet het huishouden en alles voor je, maar een gesprek kan je er niet mee voeren. Die gedragen zich als baboe. Niets voor jou.’’ ( Baboe: “Een vrouwelijke dienaar,’’ geeft het woordenboek.)
Dat was Nederland 1967. Mijn moeder zag mij overigens het liefst getrouwd met een vrouw zoals zij was: een dame van goede komaf, English style, die hield van films en galadiners, van jazz bigbands en van de uitdrukking “mieters.”
Ach, er is een wereld waar ik naar verlang. Dat is het lot van de mens: dat we constant streven naar een wereld die nooit zal bestaan. Daarvoor zijn we met teveel, daarvoor zijn we te eigenwijs en daarvoor zijn we te kwaadaardig.
(einde fragment)
XXX
Literaire aantekeningen
Dichter
De 17-jarige dichter - hij wilde ooit publiceren onder het pseudoniem Inanitas - las zijn nieuwe, korte gedicht voor aan zijn moeder.
Na het lezen was zijn moeder even stil. Toen zei ze zacht: “Je moet niet schrijven dat je je eenzaam voelt.’’
“Maar ik voel me eenzaam!’’ zei de dichter. Hij raakte onmiddellijk gepikeerd.
“Maar… zou je dat gevoel wel zo…’’
Haar zoon onderbrak haar.
“Ik ga in mijn poëzie uit van mezelf. Dat doen alle grote dichters. Dat begrijp jij niet!’’
De dichter stond op en beende weg.
De moeder zag haar jongen kleiner worden toen hij op weg was naar zijn kamer.
“Hij is geen kind meer, ik weet het, maar misschien nog wel.’’
Ze wilde opstaan, maar het was of een onzichtbare hand haar tegenhield.
“We zijn beiden… alleen… Maar ik wil niet dat hij het ook is.’’
Ze hoorde dat hij in zijn kamer aan het gamen was.
“Ik ben stom geweest. Ik had moeten zeggen dat ik het prachtig vond. Dat hij talent voor poëzie had.’’
Ze probeerde te bedenken wat ze kon doen om hem in een beter humeur te krijgen. Maar ze wist het niet. Ze had nog wat geld in haar geheime potje, maar dat had ze echt nodig.
De onzichtbare hand trok zich terug en wilde misschien een zakdoek pakken.
“Dat jij eenzaam bent is mijn straf, maar zeg me wat ik eraan kan doen.’’
Opeens was het gamen afgelopen. Hij ging naar muziek luisteren. “Dit is goed, mam,’’ had hij gisteren gezegd. Ze had de naam van de groep niet onthouden. Ze kon de dreunende klanken nauwelijks verdragen. Toch had ze gezegd: “Ja… Ja…ik vind het ook wel mooi… Ik heb het nou een paar keer gehoord en… ja, ik vind het mooi.’’
Waarom wist ze niet meer hoe die band heette.
Opeens stond hij weer in de kamer. Hij had z’n telefoon in zijn hand. Een keek naar het scherm.
“Mam… als ik schrijf… Om mij heen is alles zwart en donker… En dan schrijf ik: Ik wandel door een duistere wereld waar geen gevoel meer bestaat… Vind je dat dan beter?’’
“Veel beter,’’ zei ze. Het was waar. Haar jongen slungelde weer naar zijn kamer. Ze herhaalde zijn zinnen: “Om mij heen is alles zwart en donker. Ik wandel door een duistere wereld waar geen gevoel meer bestaat.’’
Ze liep naar haar slaapkamer, sloot de gordijnen, deed de deur dicht en ging in bed liggen. Ze deed verdomme haar best.
De column van Koos





"Ik begrijp deze wereld niet meer", zei mijn moeder toen ze in de zeventig was. Hahaha, lachten wij haar uit. Aanstellerij. Nu ben ik zelf in de zeventig en ik begrijp er zelf ook weinig meer van. De voorbeelden die jij geeft, Theodor, ooit zo vanzelfsprekend. Woorden die een andere betekenis hadden. Gelukkig zijn mijn vrienden en kennissen, net als jij, ook oud geworden. En gebruiken we onder elkaar nog gewoon de woorden die wij gewoon waren.
Gelukkig begrijpen wij elkaar nog wel.
Zo geschreven dat ik me in stille angst af vraagt, wat gaat die moeder doen in haar slaapkamer.
Mooi Theodoor.