Lieve F.
In de podcast met Bart Nijman had ik het inderdaad over ironie - één van de fundamenten van humor. Ironie is een wapen van de armen om de rijken te bestrijden door ze met een knipoog na te brouwen of te bevestigen.
“Ik zal zeker doen wat u mij opdraagt, heer.”
“U is een buitengewoon goede werkgever, mevrouw.”
Wij weten wel beter en moeten lachen.
Inderdaad bestaat er zoiets als een ironische manier van leven. Daar ben ik eigenlijk een voorstander van, alleen lukt het mij slecht. De ironische manier van leven impliceert niet dat je constant het omgekeerde doet van wat je eigenlijk wilt, maar dat je alles ironisch vindt. Van je eigen bestaan tot het wereldgebeuren. Het is allemaal belachelijk en absurd. Het is een vorm van constante relativering en zelfs als je je genoopt voelt tot enig activisme, doe je dat in het besef dat het uiteindelijk zinloos is. Zelfs je eigen nihilisme vind je lachwekkend.
Ik heb me daar altijd toe aangetrokken gevoeld, omdat het voor mij een manier was om te overleven. Ik had te weinig zelfvertrouwen om me ferm door het bestaan te bewegen en mijn ironische levenswijze gaf me iets onaantastbaars en vijanden. Niets was serieus te nemen. De liefde niet en de dood niet, de vrienden niet en de vriendinnen niet. Het rechtvaardigde mijn gevoel van eenzaamheid en luiheid, terwijl ik misschien niet eens zo eenzaam was.
Toch moest ik concessies doen.
Ik raakte daadwerkelijk verliefd en werd vader.
Ironie en verantwoordelijkheden gaan niet goed samen. Natuurlijk, ik had uit al die situaties kunnen weglopen, maar je houdt ook van mensen. Wat houden van precies is, weet ik nog steeds niet; weet niemand volgens mij, omdat het continu verandert. Ik snap soms niet waarom mensen van elkaar houden, ik snap soms ook niet waarom mensen niet van elkaar houden. Ergens in het onbewuste worden er zwaluwstaartverbindingen aangegaan waarvan alleen de liefde doordringt tot het bewuste, maar de redenen onbekend blijven. Liefde is ingewikkelder dan de dood, zelfs als die je plotseling wegkomt halen. Wat ze gemeen hebben, is dat ze zeer onrechtvaardig kunnen zijn. (Eros en Thanatos.) Vreemd dat tussen ironie en verantwoordelijkheid het geweten in de weg staat. (Ik ben er trouwens van overtuigd geraakt dat wat wij ‘geweten’ noemen, niet meer terug te draaien opvoedingsfouten zijn. De gewetenloosheid van sommige geloven en volkeren kun je daaruit verklaren. Daarover een andere keer.)
Neem ons… Of nee, neem maar niet. We zullen beiden onze redenen hebben gehad om ‘anders’ met elkaar om te gaan. Wij bekijken nu op elkaars mobiele telefoon de foto’s van onze kinderen en kleinkinderen en wisselen eigenaardige gegevens uit.
“Anja? Die is al jaren dood, joh. Die is in Duitsland omgekomen bij een verkeersongeluk. Zeker tien jaar geleden.”
“Wim? Wim… O ja… Nooit meer iets van gehoord. Hoe was zijn achternaam ook alweer? Kijk ik of hij op Facebook te vinden is.”
“Georgette… Die woont in Frankrijk… Zit in een rolstoel.”
“Karen, die heeft zelfmoord gepleegd… Las ik in de krant… zo’n zinnetje met ‘had besloten dat ze’… enzovoort… Waarom weet ik niet, we hadden geen contact meer.”
Onze geschiedenis legt een zwarte doek over de ironie. We zijn blij dat we nog herinneringen kunnen delen en die wil je niet met grappen en grollen wegpoetsen.
Daarbij komt ook dat ik een grote aanleg heb tot depressiviteit die zich bij mij uit in een conflict in mijn gevoel; ik voel soms niks, weet dat ik iets moet voelen, maar ook daar valt het haakje niet in het oogje. Ik denk dat ik daarom schrijver ben geworden: om iets te voelen wat ik mezelf aandoe. Ik voel wel wat, namelijk de angst dat ik het verkeerde voel… Het valt niet goed uit te leggen, dokter, ik ben gewoon gestoord. Neemt u mij maar op. Graag een kamer met zwembad en een bioscoop.
Ik ben blij dat je mijn boek Het Israël principe mooi vond. Het zal niet besproken worden in de grote invloedrijke bladen; als auteur moet je de Tijdgeest mee hebben, ik heb hem tegen. Men leest tegenwoordig graag dat ik Israël afval. Dat doe ik niet. Ik vind het vervelend voor de uitgever, minder vervelend voor mij. Ik zie hoe de kranten bewegen. Als men mij zou vragen: wie heeft de waarheid vermoord, dan zou ik toch antwoorden: de mainstream media. Nooit eens een ander geluid. De ironie is vooral daar verdwenen. Er wordt niet gerelativeerd, alleen maar gehuild. Er wordt zo diep geweend dat ik er van de weeromstuit om moet lachen.
Zoals je weet, zitten er in mijn bril glazen die geslepen zijn door een cynicus - dus is het niet mijn schuld dat ik alles bekijk met een cynische blik. Ik draag mijn eigen doodskist al op mijn rug en weet dat ik bij elke stap die ik doe iets verlies. Cynisme is een manier om je leven nog enige zin te geven terwijl je beseft dat het totaal zinloos is; laat mij maar de spotter zijn om wie men heenloopt. De strijd tegen de hypocrisie ga ik vermoedelijk toch verliezen, domweg omdat ik ouder word en de energie niet meer kan opbrengen om vervelende functionarissen op het procrustesbed te leggen.
Ach ja, - we modderen voort. Over bril gesproken, mijn linkeroog ziet bijna niets meer. De ziekte heet Macula. Klinkt als de naam van een heks.
Volg mijn advies en bemoei je nergens mee. Daarvoor ben je ook te oud. Ik raad je aan zelfs geen kranten meer te lezen en alleen naar de klassieke of de popzender te luisteren. Vertel wat de mensen willen horen. Je hoeft niet consequent te zijn. Leer dit ook aan je kleinkinderen als je wilt dat zij overleven. Overleven is ten slotte aanpassen, leert Darwin ons.
Ik hoop je binnenkort weer eens te zien zodat we ons lijstje met hen die ons zijn ontvallen kunnen bijwerken. Ooit heb ik je gekust, maar ik herinner me niet meer hoe dat was, en nu zijn we te oud, te wijs en te teleurgesteld in elkaar om met dezelfde hartstocht lief te hebben als destijds.
Lieve groeten, T
De column van Koos
Prachtig geschreven, Theodor! Hier hoopte ik op toen ik lid werd. Dankjewel.