Ik ben een opvoedingsfout
Kerstnotitie 1
Mijn vader en ik waren aan het wandelen met de hond - alle do’s-and-don’ts van het leven kreeg ik tijdens het wandelen onderwezen, er waren trouwens meer don’t dan do’s - toen we een muur passeerden waarop stond: “Johson moordenaar.” Bedoeld werd Lyndon B. Johnson, destijds de president van de Verenigde Staten. De reden waarom hij “moordenaar” werd genoemd, betrof de oorlog in Vietnam.
“Schande,’’ zei mijn vader.
“Vind ik niet,’’ zei ik.
Omstandig begon mijn vader uit te leggen wat het gevaar van het communisme was en waarom het dus goed was dat de Amerikanen in Vietnam zaten.
Ik legde uit waarom het communisme een uitstekende heilsleer was en waarom de Amerikanen daar weg moesten, wat ze niet veel later ook zouden doen.
“Vreselijk… verschrikkelijk,’’ zei mijn vader.
De manier waarop ik dacht beschouwde hij als een opvoedingsfout van hemzelf en vooral mijn moeder die, volgens hem, “rare pacifistische ideeën in het Jappenkamp had opgedaan.’’
Het omgekeerde was waar. Mijn moeder was zeker niet als pacifiste uit het kamp gekomen maar als iemand die je tegenwoordig een “militante activiste” zou noemen; ze verzuchtte regelmatig “Ik wou dat ik een pistool had, dan schoot ik hem neer. Dit betrof, moet ik eerlijk zeggen, vooral de Keizer van Japan toen die een bezoek aan Nederland plande en alle andere Japanners die ze wel eens op straat zag. Maar ook wel een agent die haar een boete wilde geven, de man die de wasmachine kwam repareren en eerst geld wilde zien of de vrouw die ze herkende als een zuster van een NSB-er.
Nog een terzijde over de agressie van mijn moeder. Volgens mij meende ze wat ze zei, al was het misschien tevens een ironische uiting van haar frustratie dat ze nooit persoonlijke wraak had kunnen nemen op de Japanners die haar gevangen hadden gehouden. Maar door haar heb ik later toch beter begrepen dat oorlogsslachtoffers en vooral lieden met het posttraumatisch stresssyndroom opeens zomaar een geweer of een pistool konden pakken teneinde willekeurig om zich heen te schieten. Hun frustratie over gebrek aan wraak en hun morele verwarring (heb ik er eigenlijk goed aan gedaan om die klootzakken neer te maaien, wat heeft het voor zin gehad?) zorgen ervoor dat je woede groeit, eerst om wat je directe, maar anonieme vijanden je hebben aangedaan, en vervolgens ben je woedend op iedereen. Je schiet de haat, de frustratie, de woede, je angst, je falen, je mislukking van je af als je aan een geweer of pistool kunt komen. Velen plegen daarna zelfmoord. Wat ze ook hadden gedaan om hun leven op orde te krijgen, achteraf bleek alles tevergeefs. Hun leven was verpest. Er waren vriendinnen van mijn moeder uit het kamp die zelfmoord pleegden. Ze waren iets kwijt: hun zin in het leven, de mogelijkheid om er nog iets van te maken, want niemand begreep ze, zelfs hun eigen man niet. Dat was ook de reden waarom oorlogsslachtoffers zwijgen. Oorlog vernietigt de vocabulaire om precies kunnen uitdrukken wat je wil zeggen. Oorlog verandert de taal meedogenloos; niet zelden betekenen dezelfde woorden na de oorlog het omgekeerde van wat ze voor de oorlog betekenden. Denk bijvoorbeeld aan vertrouwen, vriendschap, geloof, veiligheid, oorlog, vrede, liefde - ach, welk woord niet.
Dat is iets wat je altijd ziet gebeuren wanneer het in de samenleving aan het gisten en broeien is en men welbewust verkeerde woorden gebruikt. De ander moet moedwillig in verwarring raken.
Maar tegenwoordig denk ik als mijn vader. God, wat zou ik graag weert een wandelling met hem maken. Ik zou alleen maar naar hem luisteren - en hem gelijk geven.
De column van Koos






Ik leer van elk stukje Theodoor, dank je wel.
De agressie van jouw moeder is herkenbaar. Ik vraag me af of en in hoeverre dat overdraagbaar is omdat mijn beide ouders 'kampkinderen' waren en ook zwegen. Getroubleerde levens als ballast in mijn rugzakje.