Zijn zuster had hem gebeld en maar één zin uitgesproken: "Je moeder is gestorven."
De zin zeurde in zijn hoofd als een slang die door zijn hersens kronkelde maar nooit helemaal verdween.
"Je moeder is gestorven."
Zou zijn zuster lang hebben nagedacht over de manier waarop ze hem die mededeling zou vertellen? Hij kon het zich niet voorstellen.
"Je moeder..." Ze had "mama" kunnen zeggen, maar ze kende de verhouding tussen hem en ... moeder. En: "is gestorven." Niet "is dood" maar "gestorven." Woorden zonder warmte die een afstand schiepen, een afstand die hij altijd had gevoeld.
Woede probeerde hij niet te voelen, maar hij kon niet anders.
"Waarom hield je niet van mij?" Niet die vraag maakte hem kwaad, maar dat hij het haar niet meer kon vragen. En hij wist wel waarom ze niet van hem hield.
"Maar ik kon daar toch niets aan doen?" zei hij bijna hardop.
Moeder hield meer van zijn zuster, die van haar kind haar vriendin was geworden. De twee leken op elkaar; hetzelfde stemgeluid, dezelfde opvattingen, en ook zijn zuster hield wat afstand tot hem, misschien om… moeder te behagen.
Moeder.
Hij vroeg zich af wat hij nu moest doen. Naar het huis gaan waar hij al twintig jaar niet was geweest, of gewoon maar afwachten tot zijn zuster weer contact met hem zou opnemen.
Wat maakte het eigenlijk uit dat zijn moeder nu dood was? Was het besef dat het nu definitief was waardoor hij wrok voelde? Je kon ook redeneren dat de gevoelloze verhouding tussen hen nu niet meer bestond en een herinnering was geworden. Maar het was een wrat die in zijn keel bleef steken.
Hij nam de rest van de dag vrij en ging naar huis. Hij zette de televisie aan en keek naar het nieuws. Maar hij zag niet dat de wereld brandde.
Hoe zou ze er nu uitzien?
De laatste keer leek het alsof ze hem vermeed om hem aan te kijken. Ze wilde zijn woorden ook niet horen. Die waren misschien ook niet aardig. Het was een afscheid geweest met bevroren woorden.
Hij zette de tv uit, trok zijn jas aan en ging naar haar woning, een rit van anderhalf uur.
Voordat hij aanbelde, wilde hij door de ramen naar binnen kijken, maar de gordijnen waren dicht. Toch kon hij iets van beweging zien en de contouren van een kist.
Zijn zuster deed deed open en was verbaasd, maar vertelde dat met een blik.
"In de voorkamer," zei ze. Aan de kapstok hing z’n moeders jas, die hij herkende, en hij vroeg zich af waarom ze al die jaren geen nieuwe had gekocht.
En toen zag hij haar en herkende haar niet.
"Zo had je moeten zijn."
Even voelde hij de aanvechting om haar aan te raken, maar dat deed hij niet; ook weerstond hij de neiging om haar een kus te geven.
"Koffie?" vroeg zijn zuster, die de kamer binnenkwam. Hij schudde zijn hoofd.
"Wanneer wordt ze...?"
"Woensdag."
Zijn zuster had wat ringen en kettingen op de tafel gelegd.
"Jij iets?" vroeg ze.
"Nee."
"Kom je woensdag?"
"Nee."
"Daar ging ik al van uit."
Het bordeel
Paps zei: ‘Doe nu je netste kleren aan.’
‘Waarom?’ ‘Omdat ik je verkopen moet.’
Ik stapte met gespeelde heldenmoed
naast hem. Het was of ik terecht moest staan.
De rechter leek verboden voor mijn ogen
toen zij haar borsten tilde voor mijn mond.
Papa verdween. (Niet naar de achtergrond…)
Beken maar, dacht ik - zij had mededogen.
Wat later liep ik naar mijn vader toe.
Hij was geen vader meer, maar boezemvriend.
Hij zweeg en boog en zei in’t Frans: ‘C’est tout.’
Een traantje had zich bij hem aangediend.
‘Je weet dat mamma goed gedachten leest.
We zijn dus naar grootvaders graf geweest.’
Column van Koos
Achter soldaten verbergen zich mensen
Als ik de totale macht heb zal ik God eens vertellen hoe Hij het moet doen
Het is allemaal gratis dit keer omdat ik gelezen wil worden. Maar ik besef dat ik geld moet gaan vragen.
Maak er een boek van, Theodor. Dan kun je onbeschaamd ergens op een tafel liggen en geld vragen. Betaal ik nog ook!