Het is paranoia
Een tsunami aan een bepaalde stoornis
Beste P.,
Was ik dronken toen ik dat zei? Zou best kunnen, al drink ik al vijf jaar niet meer. Maar ja, je weet nooit wat mensen tegenwoordig in hun water stoppen.
Laat ik nogmaals vertellen wat ik toen vermoedelijk tot uitdrukking probeerde te brengen.
In de loop der tijd heb ik onder meer de volgende stellingen gehoord:
‘Hitler was een Jood.’
‘De Joden hebben 9/11 veroorzaakt.’
‘De Joden hebben zelf 7 oktober veroorzaakt.’
‘Het waren Joden die de aanslag in Australië veroorzaakten.’
‘Epstein was een Mossad-agent.’
‘Oekraïne is de oorlog tegen Rusland begonnen, want Zelenski is een Jood.’
‘Trump doet precies wat Israël wil, en niet voor niets is zijn schoonzoon een Jood die eigenlijk een Mossad-agent is.’
Allemaal antisemitisme.
Dit antisemitisme is ziekelijk. Psychotisch. Freud noemde antisemitisme ‘een uitdrukking van verdrongen agressie’. Wie ben ik om Freud tegen te spreken, maar ik denk toch meer dat het paranoia is dat tot een tot ideaal is verheven.
Men is om verschillende redenen bang voor de Jood. Wat die redenen zijn, weet ik niet precies. Of ik ken ze niet allemaal. Waarom blaft mijn Koos tegen de ene hond wel en kwispelstaart hij lief tegen een andere grote hond van hetzelfde ras? Ik zal het te zijner tijd God vragen.
Onlangs kreeg ik nog een mail — ik heb hem je laten zien — van iemand die schreef: ‘Maar je kunt niet ontkennen dat er overal bonje is waar Joden zijn.’
‘Dat ontken ik wel,’ schreef ik terug. (Met terugschrijven ben ik nadien opgehouden.) En ik kwam met het rijtje Soedan, Myanmar, Congo, India, Pakistan, Syrië, Taiwan, et cetera. Ik kreeg terug: ‘We worden heel slecht op de hoogte gehouden over die conflicten, dus weet ik niet of daar Joden bij betrokken zijn, maar dat zou best kunnen.’
Ook dat is een antisemitische opmerking, hoe ik deze mailwisseling ook bekeek.
Antisemitisme is paranoia verheven tot idealisme. Een angststoornis. (Net als racisme trouwens.) Jij zei toen dat ik in wezen ook paranoïde ben. ‘Nee,’ zei ik, ‘ik ben achterdochtig. De achterdochtige neemt niets voor waar aan en onderzoekt; de paranoicus wéét en ziet zijn vooroordelen bevestigd.’
Zo verliep onze discussie ongeveer. Misschien gebruikte ik meer woorden dan nodig, want ik hoor mezelf graag spreken. En misschien zei jij weinig omdat ik je steeds onderbrak, omdat ik het niet kan hebben wanneer jij mij weerspreekt en dan ook nog gelijk hebt. Maar je hebt gelijk dat ik voortdurend tegenover iedereen probeer de wereld uit te leggen, terwijl die niet uit te leggen is.
We gaan nu (geen) Kerstmis vieren, want je weet dat we momenteel nogal in de stervenden zitten en dat viert niet zo lekker met kerst.
Ach, we zijn allemaal stervelingen, nietwaar? Ik weet dat je uren en uren in de sportschool aan het gymnastieken bent, maar je wordt er toch niet jonger op, terwijl ik niets doe en mijn aambeien in trossen uit mijn kont groeien en ik toch een jonger uiterlijk krijg.
Ik groet je recht hartelijk en omgekeerd evenredig — ik vind het allemaal best.
Groet,
T
Bij de dood van Kruimel
Mijn kruimel viel niet op de warme grond,
maar in de bek van negen weken oud.
Zijn moeder kende ik als trouwe hond,
stierf wreed, onnodig, stom; door iemands fout.
‘Dag Kruimel…’ Hij meteen plat op z’n rug.
En daarna achttien jaar achter mij aan.
Spring, hobbel, grr, grr, wof, woef, heen en terug.
En naast mij zitten als ik lang moest staan.
Maar heb ik nu dit groot verdriet verdiend?
Ja! … Ja! Deze pijn draag ik met trots, vriend.
Door jou weet ik het nu: liefde bestaat.
Dus bijt maar in mijn hart, en maak mij kwaad!
Mijn Kruimel valt niet in de warme grond.
Maar wordt Gods eeuwige en liefste hond.Twee korte verhalen
1.
Kleren wassen
Haar zoon was verslaafd, maar ze liet hem, ondanks hun verleden, toch binnen.
Ze wilde hem een kus geven op z’n ongeschoren wang. Dat lukte niet, want hij wurmde zich eronderuit.
“Je moet douchen. Je stinkt,’’ zei ze.
Ze wist waar hij voor kwam en ze liep in haar geest alles af waar ze nog iets van waarde in huis had.
De jongen liep naar de woonkamer en ging in de grote stoel zitten, of beter: hij ging in de stoel liggen. Z’n moeder zag z’n kapotte vieze schoenen, z’n kapotte vieze broek en z’n smerige jas en voelde zich om de een of andere reden doodmoe worden.
“Zal ik je broek wassen?’’
Hij zei niks, liet z’n hoofd wat hangen en sloot z’n ogen.
“Wil je anders een kop thee of koffie?’’
Hij weigerde zijn ogen te openen en zei: “Ik wil dood.’’
Stelde hij zich aan? Hij had dit vaak gezegd, en iedere keer schrok ze toch.
“En waarom?’’ vroeg ze.
“Omdat ik me kapot ellendig kut voel.’’
“Waardoor?’’ vroeg ze.
“Niks… Ik wil gewoon dood.’’
Zou ze weer vragen of hij dan wel aan haar dacht en aan zijn zusje? Aan het verdriet dat ze zouden hebben? Zou ze weer vragen hoe hij van plan was een eind aan zijn leven te maken? Ze kende alle antwoorden al. Was het dit keer ernstiger? Ach, het had alle keren ernstig geleken.
“Wat heb je gedaan… Ik bedoel, heb je nog iets leuks gedaan?’’
Hij antwoordde niet.
“Zal ik toch echt niet je kleren even wassen. Ik heb hierboven nog wat schoon goed. Een broek en een t-shirt.’’
Maar ze zag dat hij niet kon antwoorden en in slaap viel.
“Je bent nog een mooie jongen,’’ dacht ze. Ze probeerde iets van verdriet te voelen, maar ze was uitgeput geraakt door al het verdriet dat ze had gehad. Ze besefte dat verdriet betekende dat ze nog iets van hoop had. Maar in de praatgroep was ze zich bewust geworden dat het opgeven van de hoop en het niet hebben van verdriet niet betekende dat je een slechte moeder was. En allemaal hadden ze het gevoel van falen gekend. Maar dat falen was een niet terug te draaien feit. Ze was eraan gewend geraakt dat hij eigenlijk niet meer haar zoon was, maar een wat agressieve hond die soms aandoenlijk kon zijn als je niet al te veel aandacht aan hem besteedde. Op z’n smerige jasje zag ze wat opgedroogd bloed en z’n polsen waren erg dun geworden. Nog nooit had ze zulke smerige nagels gezien. Hij had last van kleine stuipen, rond z’n ogen, z’n neus en z’n schouders. Z’n mond hield hij half open. Ze liep naar de keuken, haalde vijftig euro onder het beschuit vandaan en liep de kamer in waar hij net wakker werd.
“Ik wil dat je weggaat. Hier!’’ zei ze.
Hij nam het geld aan zonder iets te zeggen. Ze had hem nu twee keer z’n zin gegeven. Geld, waardoor hij weer dichter bij de dood kwam.
-
2.
Klok
“Wat doe je hier?” vroeg hij.
“Ik breng ’s ochtends de koffie rond, ’s middags de thee en ik organiseer de spelletjesmiddag… En ik zie elke dag de dood bij iemand binnenkomen.”
“En?”
“En dan denk ik: ik wen eraan… Ik zeg vaak: ik ben echt niet meer bang voor je, hoor.”
“Zegt hij iets terug?”
Ze lachte.
“Nee, hij zegt niets. Maar ik bedacht wel: vroeger was ik bang voor de dood. Maar dat is niet het angstigste. Het angstigste is het verlangen naar de dood.”
“Waarom daarnaar verlangen?”
“Wie herinnert zich mij nog, behalve jij en nog wat neven en nichten en wat buren? Zelfs mijn lichaam herinnert zich niet meer wat het vroeger kon. Het kan steeds minder.”
“Ik wil nóg niet dood, ik ben er nog angstig voor, en ik verdring de gedachte dat het mooi is geweest. Maar wat ik niet verdring en me herinner, maakt me droevig: de feesten van vijftig jaar geleden, Londen met jou, zwemmen in de rivieren in Frankrijk, mijn huwelijk.”
“Dat zijn toch mooie herinneringen?”
“Ja, maar ze zijn droevig geworden, want Joop is er niet meer, Gerard is dood, Emiel is dood, Johanna is dood. Hun namen zijn trouwens ook dood. Wie heet er nog Johanna?”
Een glimlach om haar mond leek op een takje waar de wind even onder kwam.
“Ik vraag me weleens af,” zei ze, “of ik wel eerlijk ben geweest.”
“Hoezo?”
“Ik hield van Joop, maar ik was eigenlijk verliefd op Els… die ken je niet. Dat was de secretaresse op de school waar ik les gaf/lesgaf. Ik was echt verliefd op haar. Ik wilde haar kussen en tegen me aandrukken. En toch had ik het goed met Joop. Die wilde niet zoveel. Ik liet hem toe als hij wilde, en loog over wat ik fysiek voelde, maar het deed me goed hem gelukkig te zien. Iedere keer weer. En eerlijk is eerlijk: ik was ook gelukkig met hem. Maar er was ook een fysiek verdriet. Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen.”
“Wij hadden het toch leuk? In Londen bijvoorbeeld?” vroeg hij.
“Leuk, ja… En jij was een opgewonden standje… En ik vond het ook fijn om jou bevredigd te zien. Maar mijn lichaam genoot niet. Mijn geest genoot ook niet echt. Ik genoot van de avonturen in mijn hoofd. Maar wat is genieten… Wij hadden plezier. Ik heb veel plezier gehad. Maar als ik daaraan denk, word ik droevig.”
“Je hebt mij zeker gelukkig gemaakt… Maar we hebben beiden anderen gevonden.”
“Ja… Toen jij me vroeg, kon ik geen ja zeggen. Ik zei eerlijk dat ik niet van je hield.”
“Ik dacht dat je echt van Joop hield.”
“In zekere zin… ja. Zorg is een aspect van liefde dat groeit als er ziekte in het spel is en ouderdom je lusten dooft.”
Ze stond op.
“Kom, ik moet de thee rondbrengen. De oudjes hier zijn erg op de tijd. Net als ik. We kijken naar het verstrijken van de uren op de klok. Als de wijzers bewegen, weten we dat we nog leven.”
De column van Koos





Wat een prachtige pareltjes. Stuck voor stuk.
Genieten. Veel dank.
Deze Kerst (kerst?) is het eindelijk tijd voor De huilende gorilla. Je twee verhalen zijn schrijnend
mooi & uitmuntend geschreven (dat gaat steeds meer tellen in deze beroerde tijden). En antisemitisme? Komt er ooit een eind aan kanker, ondanks al die ,,overwinningen'' en ,,volhouders'' en geld voor het KWF?