Beste M.J.
Een beetje verlate brief, wegens de gebruikelijke persoonlijke ellende als je ouder wordt: begrafenissen, bezoek aan oogkliniek en over een steen struikelen, griep etc.
Ik geef toe: dat draagt bij tot mijn sacherijn.
Rijmende haiku - gekregen van de Heilige Nicolaas.
Ach, Mijn sacherijn,
is constant mijn staat van zijn.
O, wat is dat fijn.
Ik bedoel: als ik sacherijnig ben geloof ik niet dat ik ooit een andere gemoedstoestand heb gehad.
Maar laat ik proberen ons gesprek van daarnet op een andere manier onder woorden te brengen.
Waarom werd de Griekse beschaving - grote aandacht voor cultuur - op den duur overrompeld door de brute Romeinen? De vraag stellen is hem beantwoorden, zou Reve zeggen.
Destijds leerden we dat de Romeinen domweg sterker waren want meer manschappen hadden. Ze konden langer en beter oorlogvoeren dan de decadente Grieken. De Grieken - ook zo stom - hadden stadsstaten waar het altijd politiek gedonder was en die daarom natuurlijk geen partij waren voor de Romeinse hordes. Door hun eerdere veroveringen en plunderingen werden de Romeinen rijker en de Grieken armer.
Wat leerden we hiervan?
Wees altijd sterk als je je cultuur wilt bewaren. Schrik de vijand af, want zodra ze een gaatje zien zullen ze je bezetten. En toon je kracht. Sterk wint van zwak. Het is een vreselijke waarheid. (Moet je mij niet de schuld van geven, maar Darwin, of God.)
Wat betekent dit voor de moraal?
Dat als je iets de moeite waard vindt om te verdedigen, wees dan sterker. Sterker zijn is goed. Die sterkte zal - als de vijand het op je gemunt heeft omdat hij bijvoorbeeld jouw grondstoffen wil hebben - offers eisen.
Ook dat is een vreselijke waarheid.
Met offers bedoel ik: kinderen, zieken, zwakken, bejaarden… Onschuldigen. Je kunt dus niet zeggen: ik heb een goede moraal, maar het mag niets kosten.
Nee, een goede moraal kost levens, godverdomme! De levens van onze kinderen. En je weet: iedere groep heeft zogenaamd de goede moraal!
Waarin verschillen degenen die ons uiteindelijk willen overheersen?
Hun moraal is juist de onze niet.
Dus is hun idealisme de onze niet.
Meestal is hun religie niet de onze.
Tot zover het college. Meld me waar ik fout zit.
Ik schrijf dit omdat ik een ‘Griek’ ben en de ‘Romeinse’ troepen om me heen hoor en zie. En ik denk: we zijn te slap, te decadent, te laf. Waarom vind je mij dan rechts? Zelfs extreem rechts.
Sinds de moord op Theo van Gogh probeer ik me goed te informeren over de Islam. Ik ben daar niet vrolijk van geworden.
Is het Islamitisch fundamentalisme afgenomen?
Nee. Hoeveel moorden zijn er na de moord op Theo niet gepleegd door zogenaamde ‘verwarde’ Islamitische mannen?
Is het begrip van de Islam voor ons groter geworden?
Men zegt van wel, maar hoe merk ik dat? Niet in de politiek, waar we een fundamentalistische politieke partij hebben gekregen wat duidt op een fundamentalistische stroming in de samenleving - en die stroming groeit.
Wat komt er meer binnen in Nederland: Islamieten, Christenen of Atheïsten? Ik denk Islamieten. Wees welkom, maar besef dat je niks hebt, en dat het afvegen van je eigen billen en het ophouden van je eigen broek bij ons ook metaforische rituelen zijn die ons met trots vervullen als je begrijpt wat ik bedoel.
Jij zegt: Islamieten passen zich ook aan aan ons.
Ja, soms, vast wel, moet wel, maar in het algemeen merk ik dat ze zich niet aanpassen. Dat snap ik, hoeft ook niet, maar ik vind het niet prettig.
Ben ik bang?
Absoluut.
Elke fundamentalistische groepering, of het nu islamieten, christenen, fascisten of communisten zijn, reageren per definitie barbaars en zullen hun toevlucht zoeken tot willekeurige symbolische doelen: een aanslag op een filmer, aan aanslag nop cartoonisten, een aanslag in een tram, op een vliegveld, in een trein, tijdens een popconcert, etc.
Iedereen die niet denkt zoals hij of zij is een doel.
Dat zijn jij en ik. Dat zijn: onze buren en zelfs onze vijanden.
Dat is wat ik je wilde zeggen.
XXX
THEODOR IN DE SJOEL
Ik hield een praatje in Sjoel West. Dat werd gevolgd door een matzelunch. Hier het praatje.
Dames en heren
Wie vernederd wordt, krijgt behoefte aan wraak.
Is wraak zoet, zoals men suggereert?
Ach, laat ik het zo zeggen: je stelt je voor dat je een stuk taart krijgt, maar neem je een hap, dan bevat het gebak geen suiker. Ik heb nog nooit iemand gesproken die elke dag huppelend door de stad liep omdat hij wraak had genomen. Het slachtoffer van een zware misdadiger die de doodstraf krijgt, kan misschien genieten van die rechtvaardigheid van de straf, maar dat is kortstondig en valt tegen. De misdadiger is dood en jij blijft bestaan met je trauma dat zich in je geest heeft geëtst.
Mijn moeder zat in de Tweede Wereldoorlog enige tijd gevangen in het Japanse kamp Tjideng, een burgerkamp voor vrouwen en kinderen in Batavia, waar Kenichi Sonei kampcommandant was.
Hij werd ‘de beul van Tjideng’ genoemd.
Ik citeer even Wikipedia over hem: “Er werd gezegd dat hij maanziek was omdat gewelddadigheden vaak plaats vonden bij volle maan. Sonei liet kampgevangenen, inclusief zieken, elke dag aantreden en langdurig in de volle zon staan. Hij rantsoeneerde het voedsel, sloeg vrouwen en schoor vrouwen kaal. In het zicht van ondervoede gevangenen serveerde hij zijn honden door zijn kok bereide gebakken spiegeleieren met vlees.’’
Als u nog meer literatuur over hem wil lezen, raadpleeg dan Bezonken Rood van Jeroen Brouwers.
Kapitein Sonei ’behandelde’ mijn moeder ook. Soms liet ze me de littekens op haar mooie balletbenen zien. “De handtekening van Sonei,’’ zei ze dan.
De beul werd in 1946 gearresteerd. En op 2 september 1946 werd hij door een ‘Temporaire Krijgsraad’ ter dood veroordeeld. En op 7 december werd dat door een Nederlands vuurpeloton ten uitvoer gebracht.
“Ze hadden nog een gratieverzoek ingediend!’’ zei mijn moeder, “maar dat hebben ze gelukkig afgewezen.’’
‘Ze,’ - dat was de Nederlandse generaal-gouverneur Van Mook wiens vrouw ook in Tjideng gevangen had gezeten. Dat was de Japanse advocaat even vergeten.
Was mijn moeder blij dat Sonei de doodstraf had gekregen? Was haar wraak bevredigd?
Ja… Nee… Ja… Nee…Nee en Ja. Nee, moet ik ten slotte concluderen.
“Ik had hem het liefst zelf doodgeslagen! Ik had hem uren in de gloeiendhete zon laten staan zonder hem water te geven, ik had hem ook laten kikkeren, en ik…’’
Tja, - of het nu verstandig was om dit tegen een puber te zeggen weet ik niet, maar ik droomde ervan en werd een paar jaar later pacifist. Dat ik dat nu niet meer ben, vult me in deze tijd wel eens met schuldgevoel, maar ook met het besef van voortschrijdend inzicht.
In het kamp moest mijn moeder eerst in de keuken werken. Daar stal zij voedsel - het betreft hier twintig gram rijst - voor haar dochtertje, mijn zuster, van toen anderhalf jaar oud. Moeder moest daarvoor in een kooi in de gloeiendhete zon staan. Vervolgens moest zij de doden wassen en afleggen. Wat dat inhield weet ik niet precies, maar o ja, daarvan heb ik vroeger ook vaak gedroomd.
Als ik vroeger over mijn moeder schreef, dan maakte ik van haar een heldin. Iemand die zich constant verzette tegen de Japanse overheersers. Zeker, dat heeft ze gedaan, maar laat ik u vertellen dat in krijgsgevangenschap niet de mooiste eigenschappen bij haar naar boven kwamen drijven. Ze was, zo wist ik, vervuld van haat, en ofschoon haar gijzelaar dezelfde huidskleur hadden als mijn vader, vond ze ‘Jappen’ - en ik citeer - toch ‘vieze stikkende bruine ratten.’ Wat had het kamp haar geleerd? Ik zal het u zeggen: ze had overal maling aan. Ze liet zich niets meer zeggen. Ze aanvaardde geen enkele autoriteit. Dat was soms grappig. Uiteraard reed mijn moeder te hard op de snelweg en werd ze door de politie aangehouden.
Het begon er al mee dat ze het raampje niet opendeed. Ze liet de agent drie keer toe de beweging maken van “wilt u het raampje even opendoen.’’ Vervolgens opende ze het raam een halve centimeter.
“Kunt u uw raampje iets verder open doen?’’ vroeg de agent.
“Wat zegt u?’’ vroeg mijn moeder.
“Kunt u uw raampje wat verder opendraaien?’’
“Wat zegt u?’’
“Uw raampje, wat verder open.’’
“Het raampje staat toch open?’’
“Wat verder.’’
Mijn moeder was toen in de zestig.
En het bleef niet bij het kinderachtige niet verder open willen draaien van het raampje. De agent vroeg een rijbewijs en vroeg aan mijn moeder: “Hoe oud bent u?’’
“Honderd twee en vijftig,’’ antwoordde mijn moeder rustig.
“Mevrouw, ik, vraag u heel beleefd: hoe oud u bent. Dit is om uw rijbewijs te controleren.’’
“Denkt u dat ik mijn rijbewijs heb vervalst? Denkt u dat ik niet weet hoe oud ik ben…’’
Ondertussen zat ik naast haar. Te lijden.
Ik heb zulke affaires met mijn moeder vaak meegemaakt. Ze zei zelf dat dit door haar krijgsgevangenschap kwam. “”Niemand zal mij meer knechten!’’ had ze zich voorgenomen. Die paar jaar die ze in slavernij had doorgebracht hadden haar gevormd.
Maar ze hadden mijn vader ook gevormd.
Ofschoon mijn ouders veel van elkaar hielden en er over de oorlog niet werd gesproken, was er altijd een voortdurende strijd aan de gang wie van van hen het meest had geleden.
Dat merkte je als er vrienden van mijn ouders op bezoek waren en mijn ouders over hun oorlog spraken.
“Hebben jullie het zwaar gehad?’’ vroegen de vrienden.
“Theo (mijn vader heette ook Theo) zegt altijd dat hij meer geleden heeft dan ik…. Maar dat is onzin,’’ zei mijn moeder.
“Ik lag al in de dodentent,’’ zei mijn vader dan.
“En ik zou gefusilleerd worden, en had van de Jappen al mijn eigen graf moeten graven.’’ Het was opbieden in leed.
Daarop deden beiden er het zwijgen toe en zei een van de vrienden: ‘’Jullie hebben vast beiden evenveel geleden.’’
Dat was, denk ik, waar.
Mijn vader reageerde anders op wat hem was overkomen.
Hij leed aan precies het tegenovergestelde van mijn moeder: een vrees, een fobie voor autoriteiten. Misschien kwam dat door zijn beroep als jurist en rechter in Indië.
Hij was in feite voor alles bang geworden - en ik merk dat het me moeite kost om dit over mijn vader te zeggen.
Hij had grote angst voor politie, hij vond dat je je eigenlijk nooit ergens mee moest bemoeien. Hij vond dat je jezelf moest verbergen. Niet opvallen. Maar ook geen emoties tonen. Was dit zijn Indische afkomst of opvoeding? Zou kunnen, al beweerde mijn moeder dat pappa heel anders uit de oorlog was teruggekomen dan hij er was ingegaan. Toen ik ging schrijven en nog wel over de politiek, was mijn vader als de dood. Waarom? ‘’Ze zullen je vernederen,’’ zei hij. Hoe hij daarbij kwam, weet ik niet.
Mijn vader stierf aan een hartaanval, mijn moeder - gek genoeg - kreeg naarmate ze ouder werd meer en meer last van angst. Ze ging van Dokter Lankhout, naar psychiater Tas en van Tas naar professor Bastiaans.
Uiteindelijk stierf ze na een val op haar hoofd waardoor ze letterlijk de weg kwijtraakte.
Dat laatste pad naar haar sterven was pijnlijk door haar verwardheid. Voor haar en voor ons.
Haar kampverleden kwam in volle hevigheid terug.
Soms zag ze mij als een Japanse soldaat en moest ik haar kamer in het verpleeghuis verlaten omdat haar woede en angst te groot waren, soms als haar man.
“Mam, ik ben het, je zoon… Theodor.’’
“Waarom heb je al die tijd niets van je laten horen. Marja is al twee.’’
Mijn moeder heeft in die tijd zeker drie keer tegen mij gezegd: ‘’Haal mij hier weg. Ik wil niet meer gevangen zitten.’’
Wat ze bedoelde weet ik niet. Het verpleeghuis, het kamp? Geen idee.
Mijn ouders hebben hun krijgsgevangenschap ervaren als een vorm van slavernij.
En regelmatig vroeg ik me af: wat betekent bevrijding eigenlijk, wat betekent vrijheid?
Hebben bevrijde slaven een plicht, een verantwoordelijkheid?
Ik vind eigenlijk van niet. Althans, niet een plicht die anderen of een overheid ze oplegt.
Mijn ouders wilden dat wij het beter kregen dan zij.
Wat vonden mijn ouders ‘beter?’
Geen oorlog, geen slavernij, mogelijkheden om je te ontplooien, jezelf zijn. Anders gezegd: cultuur absorberen en doorgeven. Mijn ouders hadden hun eigen, vooroorlogse opvattingen over waar het leven over zou moeten gaan. Ze wilden dat hun kinderen musische mobiele persoonlijkheden zouden worden. Je hoefde geen kunstenaar te zijn, maar ze waren ervan overtuigd dat je iets moest kunnen, en dat hoefde niet eens goed te zijn, je had kennis nodig die je overal in de wereld zou kunnen toepassen. Muziek maken, tekenen, schrijven, minstens drie talen kunnen spreken en beleefd zijn, want dan zit je niemand in de weg.
‘’Ik heb geen vaderland meer en geen moederland meer,’’ zei mijn vader nadat Indië verloren was gegaan. En hij vervolgde: “En ik heb geen vader en moeder meer. En ik denk nog wel eens in een taal die niet meer bestaat.’’
Maar, zei ik steeds, jullie hebben ook geen oorlog meer.
Hoe was hun leven zonder oorlog?
Ik zoek nog steeds naar een woord om het adequaat te omschrijven. De laatste tijd kom ik uit op het woord ‘ontheemd.’
Hun blijheid dat de oorlog was afgelopen ervaarden ze als plicht. Blij was een woord dat ze toonloos uitspraken. Toonloos, want ze beseften dat de muziek in hun kop somber was, vol angst, vol schuldgevoel om god weet wat. Hun beschrijving van vrijheid en blijheid was een lamento.
Wie de weg heeft gevonden om de ketenen te verbreken en zijn slavernij te verlaten, komt niet meteen in een land terecht waar de lucht zoet is en de problemen worden weggewoven door de wind. Integendeel zou ik bijna willen zeggen.
Maar zij komen wel in het land dat je het land ‘Mogelijkheden’ zou kunnen noemen. Want vrijheid biedt mogelijkheden. En in feite biedt alleen vrijheid je die mogelijkheden. Mogelijkheden om jezelf waar te maken, om het waar te maken voor je kinderen en kleinkinderen. En waar maken is: datgene doen wat je wil, maar wat je ook overal kunt doen, samen of alleen.
Mijn ouders hadden beiden last van de oorlog.
De één fysiek, de ander psychisch.
Maar ze begrepen dat er voor ons, hun kinderen, mogelijkheden waren die we moesten benutten.
Mijn moeder was na de oorlog brutaal en vrijpostig omdat ze steeds die vrijheid bevestigd wilde zien. Ze wilde bewijzen - ik heb geen idee voor wie, dus ik denk voor haar zelf - dat ze tekeer kon gaan tegen autoriteiten, tegen de politie, maar ook tegen de directeur van een bedrijf. Niemand zou haar ooit meer iets zeggen, niemand zou haar meer knechten.
En mijn vader snapte dat je misschien af en toe moest meewaaien, dat je soms beter niet kon opvallen.
Mijn ouders werden zwijgers, ze meenden dat het beter was als niemand wist hoe hun tegenstrijdige gedachten in hun geest caramboleerden.
Mijn moeder werd steeds gestoorder. Een stroom aan constante nachtmerries werd een rivier van voortdurende angst- hallucinaties die uiteindelijk uitmondde in de zee die op de kaart staat als Dementie.
Gek, ze zat uiteindelijk, liggend in een ziekenhuisbed, weer gevangen in het kamp, waar ze haar sterven tevergeefs probeerde tegen te houden.
En toch…
En toch is er dat merkwaardige begrip vrijheid waar het om draait. De vrijheid om boven onszelf uit te stijgen, maar ook de vrijheid om enigszins gestoord te zijn.
Niet heel erg, maar een beetje. Vrij van ketenen betekent dat je gek mag zijn, uitzinnig mag dansen, kunst mag maken, dat je met je leven mag experimenteren, dat je fouten mag maken.
Die vrijheid zal keer op keer gedefinieerd moeten worden. Anders gezegd: de vrijheid zelf zal bevrijd moeten worden.
Weg van slavernij. Dat vieren we, dat gedenken we.
Picture this: Gisterenmiddag op het terras van Kwekkeboom in de Oostpoort komen 3 moslima's in hun traditionele kleding met hun kroost naast mij zitten. Eén van die kinderen vraagt in ene aan mij "ben jij moslim?" Dat moest ik ontkennen waarop dat meisje dat meteen aan haar moeder vertelde en ik mij onmiddellijk geroepen voelde om tegen de moeder te zeggen dat ik een ongelovige was en daar heel gelukkig mee was. Feit is dat ik mij de vraag niet eens meer verbaasden want ik ben een uitstervend beeld....
Het verhaal van je ouders zo mooi beschreven. Prachtig!